H4 NN_woordsoorten_ De woordsoort van het en je

De woordsoort van het en je
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

De woordsoort van het en je

Slide 1 - Slide

Welke voornaamwoorden ken je nog?

Slide 2 - Open question

Dat meisje ken ik, maar de vrouw die naast haar zit, niet.
A
dat = aanw. vnw die = betrek. vnw
B
dat = betrek. vnw die = aanw. vnw

Slide 3 - Quiz

Ik denk dat (1) de gele fiets van haar is, die naast dat (2) tuinhuisje staat.
A
dat (1) = ondersch. vw die = betrek. vnw dat (2) = betrek. vnw
B
dat (1) = ondersch. vw die = betrek. vnw dat (2) = aanw. vnw
C
dat (1) = betrek. vnw die = betrek. vnw dat (2) = aanw. vnw
D
dat (1) = betrek. vnw die = betrek. vnw dat (2) = betrek. vnw

Slide 4 - Quiz

bepaald lidwoord (blw).
Een bepaald lidwoord hoort het bij een zelfstandig naamwoord.
Soms staan tussen lidwoord en zelfstandig naamwoord nog een of meer bijvoeglijke naamwoorden: 

het kind 
het houten paard

Slide 5 - Slide

persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw). 
Als het naar iets verwijst en dus een duidelijke betekenis heeft, benoem je het als persoonlijk voornaamwoord:

– Dit monumentale huis raakt in verval. Daarom wordt het gerestaureerd.

Slide 6 - Slide

onbepaald voornaamwoord (onbep.vnw).
Het woord het is onbepaald voornaamwoord als het niet verwijst en dus geen duidelijke betekenis heeft:

– Vond je het eng in die donkere kelder? Nee, maar het was er wel koud.

(iemand, niemand, het, zoiets, niets, alles, etc.) 

Slide 7 - Slide

Het vapen zorgt namelijk voor longproblemen.
A
bepaald lidwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord

Slide 8 - Quiz

persoonlijk voornaamwoord
Het persoonlijk voornaamwoord je kun je vervangen door jij of jou:

– Ga je (jij) vanmiddag ook mee naar de stad?
– Die fiets van je (jou) rammelt behoorlijk.


Slide 9 - Slide

bezittelijk voornaamwoord
Het bezittelijk voornaamwoord je geeft bezit aan. Het staat altijd vóór een zelfstandig naamwoord. Soms staan tussen je en het zelfstandig naamwoord nog een of meer bijvoeglijke naamwoorden:
 
– Ik vind je (jouw) nieuwe trui mooi staan op die spijkerbroek.
let op: Ik vind me nieuwe trui lelijk = fout!

Slide 10 - Slide

wederkerend voornaamwoord
Als wederkerend voornaamwoord hoort je bij een wederkerend werkwoord (zich schamen, zich vergissen):

– Voor dat gedrag zouden jullie je moeten schamen.

- Wat doet mama als je je bezeerd hebt?

Slide 11 - Slide

onbepaald voornaamwoord
Het onbepaald voornaamwoord je betekent men:

– Tegenwoordig kun je (kan men) niemand meer vertrouwen.

Slide 12 - Slide

Maak je fiets wel vast aan een lantaarnpaal.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
wederkerend voornaamwoord
C
bezittelijk voornaamwoord
D
onbepaald voornaamwoord

Slide 13 - Quiz

Jij ergert je namelijk regelmatig aan fietsen die in Amstelveen gestolen worden.
A
perssonlijk voornaamwoord
B
wederkerend voornaamwoord
C
bezittelijk voornaamwoord
D
onbepaald voornaamwoord

Slide 14 - Quiz

Je steelt toch geen fiets van een ander.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
wederkerend voornaamwoord
C
bezittelijk voornaamwoord
D
onbepaald voornaamwoord

Slide 15 - Quiz

Jij kunt je fiets nergens meer zonder slot neerzetten.
A
je = persoonlijk voornaamwoord
B
je = wederkerend voornaamwoord
C
je = bezittelijk voornaamwoord
D
je = onbepaald voornaamwoord

Slide 16 - Quiz

Aan de slag
1) Lees de theorie op blz. 126
2) Maak opdracht 1 t/m 3, blz. 126 / 127

Slide 17 - Slide