la voix active et passivefutur: hij zal het geld storten
het geld zal gestort worden
fut.pr: hij zal het geld storten
het geld zal gestort worden
cond.: hij zou het geld storten
het geld zou gestort worden
hij zou het hebben gestort
het zou gestort zijn
être + participe passéfutur: il versera l'argent
l'argent sera versé
fut.pr: il va verser l'argent
l'argent va être versé
cond.: il verserait l'argent
l'argent aurait été versé
il aurait versé l'argent
l'argent aurait été versé