Les 8

1 / 39
next
Slide 1: Slide
NT2Beroepsopleiding

This lesson contains 39 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

1.    Gebruik een spellingschecker (buitegewoon moelijk  > buitengewoon moeilijk)
2.    Gebruik bij een onderwerp in het meervoud een werkwoord in het meervoud. (Nederlanders houdt > houden van)
3.    Gebruik bij een onderwerp in het enkelvoud een werkwoord in het enkelvoud. (als ik jou zijn > als ik jou was)
4.    Oefen vervoegingen van werkwoorden (Ik woont > Ik woon)
5.    Check artikelen van zelfstandige naamwoorden (een goed stemming > goede stemming (DE-woord)
6.    Wees consequent > jouw verhaal <> uw situatie > jouw situatie (De toon is informeel)
7.    Lees de opdracht goed en gebruik ‘zou/zouden’ in je advies (werd ik lid van een club. > zou ik lid worden van een club)
8.    Zet je naam onder je advies

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Slide 6 - Slide

https://nos.nl/artikel/2500252-sneeuw-trekt-land-over-kans-om-wakker-te-worden-in-witte-wereld
Becky

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Een kort verhaal met de 4 manieren om ‘er' te gebruiken.

Er is vandaag een markt(1), en Erin loopt erheen (2 + 4). Eren, de bakker, vraagt: ‘Hoeveel broodjes wil je?’ Erin zegt: ‘Ik wil er één.(3)’ Hij vraagt: ‘Gaat het zo mee?’ en Erin antwoordt: ‘Ja, ik heb mijn eigen tas en mijn boodschappen zitten erin.’ (4) (of: 'Ik heb  mijn tas en ik stop er mijn boodschappen in.'(4)

  1.     Er + indefinitief subject.
  2.     Er als locatie in plaats van daar/hier, meer neutraal / niet specifiek.
  3.     Er + telwoord
  4.     Er + prepositie Er komt na de persoonsvorm (werkwoord) en als het vóór de                  prepositie of het bijwoord staat wordt het één woord.

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

C

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Wat hebben we vandaag geleerd?

Slide 31 - Mind map

This item has no instructions

Slide 32 - Slide

This item has no instructions

Slide 33 - Slide

This item has no instructions

Slide 34 - Slide

This item has no instructions

Slide 35 - Slide

This item has no instructions

Slide 36 - Slide

This item has no instructions

Slide 37 - Slide

This item has no instructions

Slide 38 - Slide

This item has no instructions


  1. Voldoen de lessen aan de verwachtingen?
  2. Is het te moeilijk of te gemakkelijk?
  3. Is het tempo goed?
  4. Wordt er voldoende aandacht besteed aan resp. spreken, lezen, luisteren en schrijven?
  5. Zou je de accenten anders willen leggen? (Bijv. meer spreken, minder grammatica o.i.d.)
  6. Wensen?

Slide 39 - Slide

This item has no instructions