Havo 3 H9 §3 & 4 Goede tijden, slechte tijden

                Conjunctuur  
1 / 21
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

                Conjunctuur  

Slide 1 - Slide

Waarde van alle in een land geproduceerde goederen en diensten in een jaar
Wat is het
bruto binnenlands product (BBP)?

Slide 2 - Mind map

Nominale economische groei: de groei van het BBP. Reële economische groei: wat er 'echt' meer geproduceerd is. 
Wat is het verschil tussen nominale en reële economische groei?

Slide 3 - Mind map

Conjunctuur in economie: de schommelingen in de reële economische groei. 
Waar denk je aan bij het woord 'conjunctuur'?

Slide 4 - Mind map

Opdracht jouw kennisontwikkeling
  • Neem leeg vel papier, verdeel het in 3 gelijke delen.
  • Teken bovenin een assenstelsel, met 
  • .. op x-as: jaren vanaf basisschool tot nu
  • .. op y-as: scores van 0 tot 50 (stappen van 10).
  • Die scores geven jouw kennisontwikkeling aan.
  • Teken een lijn die de ontwikkeling van jouw kennis aangeeft.
Trendmatige ontwikkeling: gemiddelde groei over de afgelopen jaren

Slide 5 - Slide

Opdracht jouw kennisontwikkeling
  • Teken (onder) nog een assenstelsel, met 
  • .. op x-as: het jaar 2022 in maanden
  • .. op y-as: kennisscores van 0 tot 50.
  • Teken een lijn waaruit gedetailleerder blijkt ..
  • in welke weken jouw kennis zich meer of minder ontwikkelt.
Feitelijke ontwikkeling: onregelmatige slingerbeweging. In economie: conjunctuur. Goede tijden => hoogconjunctuur. Slechte tijden => laagconjunctuur.

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

US 1920-1935
- plaatje van de conjunctuur
-oorzaken groei en krimp in die periode
Consumentenvertrouwen
Consumptie
Producentenvertrouwen
Investeringen
Werkloosheid
Vacatures 

Slide 8 - Slide

Conjunctuurbeweging
Reële economische groei => 
  • BBP (volume, geen groei door prijsstijgingen veroorzaakt) 
  • Trend (gemiddelde 10 jaar) en conjunctuur (schommelingen)
  • Hoogconjunctuur, periode boven de trend
  • Laagconjunctuur, periode onder de trend

Slide 9 - Slide

Conjunctuur-indicatoren CBS
  • Consumentenvertrouwen
  • Consumptie
  • Producentenvertrouwen
  • Investeringen
  • Werkloosheid
  • Vacatures 

Slide 10 - Slide

Slechte tijden
Soms gaat het goed met 'de economie', soms slecht.
  • 'Slecht': weinig vraag naar goederen en diensten => weinig productie (bbp) => weinig inkomen => weinig te besteden.
  • Laagconjunctuur: de groei van het bbp lager dan gemiddeld
  • Recessie => bbp krimpt twee kwartalen (wordt lager)
  • Depressie => de krimp duurt langer dan twee kwartalen


Slide 11 - Slide

Goede tijden
Soms gaat het goed met 'de economie', soms slecht.
  • 'Goed': consumentenvertrouwen hoog => veel vraag naar goederen en diensten => veel productie (bbp) => veel werkgelegenheid en inkomen => veel te besteden
  • Hoogconjunctuur: groei van het bbp hoger dan gemiddeld


Slide 12 - Slide

Wanneer zijn de lonen het hoogst?
A
Laagconjunctuur
B
Hoogconjunctuur

Slide 13 - Quiz

Als de lonen omhoog gaan,
gaat de vraag naar producten
A
Ook omhoog
B
Omlaag

Slide 14 - Quiz

Als de lonen omhoog gaan,
gaan de verkoopprijzen van producten
A
Ook omhoog
B
Omlaag

Slide 15 - Quiz

Hogere prijzen betekent:
A
Meer inflatie
B
Minder inflatie

Slide 16 - Quiz

Goede tijden
Hoogconjunctuur => meer inflatie
  • Meer vraag naar producten => prijzen stijgen =>
  • Meer vraag naar producten => meer productie => meer werknemers nodig => loonkosten stijgen

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Goede tijden, slechte tijden
Hoogconjunctuur en laagconjunctuur wisselen elkaar af =>
conjunctuurgolf
  • Te veel schommeling => niet prettig => overheid probeert bij te sturen => conjunctuurbeleid
  • Bijvoorbeeld via belastingen.

Slide 19 - Slide

Als het hoogconjunctuur is, worden de belastingen eerder
A
Verhoogd
B
Verlaagd

Slide 20 - Quiz

Huiswerk


Paragraaf 3 en 4 bestuderen.
Opgaven 1 t/m 7 (par 3).

Slide 21 - Slide