2.3.3 lezen: verwijswoorden

Hallo allemaal
- Berg je telefoon op in de tas en ga op je plaats zitten
- Leg je spullen voor Nederlands op je tafel
- Ga alvast lezen in je leesboek



1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 12 slides, with text slides.

Items in this lesson

Hallo allemaal
- Berg je telefoon op in de tas en ga op je plaats zitten
- Leg je spullen voor Nederlands op je tafel
- Ga alvast lezen in je leesboek



Slide 1 - Slide

Lezen
timer
10:00

Slide 2 - Slide

Huiswerk check
Zijn er nog vragen bij bepaalde opdrachten. 
timer
3:00

Slide 3 - Slide

Lesdoelen 
In deze paragraaf herhaal je: 
• de tekstdoelen informeren, overtuigen, activeren, amuseren;
verwijswoorden.

In deze paragraaf leer je:
• de tekstdelen inleiding, kern en slot herkennen;
• de signaalwoorden herkennen die een voorbeeld aangeven.

Slide 4 - Slide

Voorkennis
Wat weet jij al over verwijswoorden?

Slide 5 - Slide

Verwijswoorden
Als je naar het woord “verwijswoord” kijkt, kun je al opmaken dat er ergens naar verwezen wordt. Een verwijswoord is dan ook een woord dat naar een ander woord wijst. Het gaat dan om een woord of begrip dat al eerder in de tekst behandeld is en soms om een woord dat later behandeld wordt (vaak nog in dezelfde zin en alinea).
In sommige gevallen komt het verwijswoord eerst. Bijvoorbeeld in deze zinnen:
  • ‘Wil je dit paar hebben?’ vroeg mijn moeder en ze wees naar de groene laarzen.
  • Hun tassen hingen in de weg en dus vroeg de meester Koen en Mehmet ze ergens anders op te hangen.

Wil je weten waar een verwijswoord naar verwijst? Stel dan een vraag die begint met wie, wat, waar of welk(e).


Slide 6 - Slide

Voorbeeld
De ijsvogel komt vooral af op schoon water. Hier zit hij vaak roerloos op zijn prooi te wachten. Die vangt hij door in het water te duiken.

Waarnaar verwijst hij in de 2e zin?
Stel de vraag: wie of wat zit vaak roerloos op zijn prooi te wachten?
Het antwoord: de ijsvogel
Hij verwijst dus naar de ijsvogel

Slide 7 - Slide

Opdracht 10
Modellen met de vragen die je moet stellen. 

Slide 8 - Slide

Opdracht 12
k
Ik 12abc verwijswoord 1
wij 12abc verwijswoord 2
jullie 12abc verwijswoord 3
jij 12abc verwijswoord 4 & 5

Slide 9 - Slide

Aan het werk
Hoofdstuk 2, §2.3 lezen, opdr 12a, b, c: verwijswoord 4&5 + 12d, e

Klaar? 
  1. nakijken
  2. woorden oefen met de woordtrainer of lezen in je leesboek

Niet klaar? dan is dit je huiswerk

Slide 10 - Slide

Afsluiting
Waar verwijzen de onderstreepte woorden naar?


Hennie gaat graag vissen op donderdagmiddag. Dan is het lekker rustig bij de beek in het bos achter zijn huis. Hij maakt dan een uitgebreide lunch klaar en kan daar uren zitten genieten. Ook al vangt hij helemaal niks, Hennie heeft een topmiddag.


Slide 11 - Slide

Huiswerk
Hoofdstuk , §1, opdr  maken en nakijken

Slide 12 - Slide