Neue Kontakte Kapitel 9

Woche 21
Stunde 2
Wiederholung Kapitel 9: Einkaufen

1 / 30
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Woche 21
Stunde 2
Wiederholung Kapitel 9: Einkaufen

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
- Je hebt hoofdstuk 9 herhaald.
- Je weet wat de proefwerkstof voor hoofdstuk 9 is.
- Je kunt de grammatica toepassen.
- Je kunt de woordenschat actief gebruiken.

Slide 2 - Slide

Wann hast du das letzte Mal eingekauft? Und was hast du gekauft? Antworte auf Deutsch!

Slide 3 - Open question

Weten jullie het nog?
Grammatik Kapitel 7:
- Het persoonlijk en vragend voornaamwoord in de vierde naamval
- De voorzetsels in de vierde naamval

Slide 4 - Slide

Noteer de 6 voorzetsels van de vierde naamval.

Slide 5 - Open question

Durch
Für
Ohne
Um
Bis
Gegen
Door
Voor
Zonder
Om
Tot
Tegen

Slide 6 - Drag question

Grammatik Kapitel 9
- Het persoonlijk en vragend voornaamwoord in de derde naamval
- De voorzetsels met de derde naamval

Slide 7 - Slide

Sleepvraag
Verbind in de volgende dia de Nederlandse persoonlijke voornaamwoorden met de Duitse persoonlijke voornaamwoorden in de derde naamval.

Slide 8 - Slide

Ik
Jij
Hij
mir
Dir
Ihm
Ihn
Dich
Mich

Slide 9 - Drag question

Noteer de voorzetsels van de derde naamval

Slide 10 - Open question

Wat gebeurt er nadat je een voorzetsel van de derde naamval tegenkomt?

Slide 11 - Open question

Das Buch wurde (door hem) ____________ geschrieben.

Slide 12 - Open question

Ich bin (na u) __________ an der Reihe.

Slide 13 - Open question

Ich gehe morgen (met hem) ___________ shoppen.

Slide 14 - Open question

Kann ich Mittwoch (met jullie) __________ mitfahren?

Slide 15 - Open question

Ich bin noch nie (bij jou) _________ zu Hause gewesen.

Slide 16 - Open question

Woordenschat Nederlands-Duits
Geef in het volgende onderdeel de Duitse vertaling.

Slide 17 - Slide

Ich mag (brood) _______ mit (ham) ________.

Slide 18 - Open question

(Hoeveel geld) ___________ hast du dabei?

Slide 19 - Open question

Möchten Sie (contant) ________ oder (pinnen)__________?

Slide 20 - Open question

Das macht (samen) _________ dreizehn (euro) _______ und zehn (cent) _____________.

Slide 21 - Open question

Het bolletje
A
Das Bällchen
B
Die Kugel
C
Der Kugel
D
Die Bällchen

Slide 22 - Quiz

De taart
A
Das Kuchen
B
Die Kuchen
C
Der Kuchen
D
Des Kuchens

Slide 23 - Quiz

De groente
A
Das Gemüse
B
Das Obst
C
Der Obst
D
Der Gemüse

Slide 24 - Quiz

Woordenschat Duits-Nederlands
Welk woord past er in de zin?

Slide 25 - Slide

Ich bekomme jeden Monat Taschengeld/Gürtel.

Slide 26 - Open question

Viele Gutscheine/Sachen nehme ich nicht mehr mit.

Slide 27 - Open question

Ich trotzdem/bekomme 8 Euro in der Woche.

Slide 28 - Open question

Ik heb me al goed voorbereid op het proefwerk van volgende week.
Ja
Nee

Slide 29 - Poll

Proefwerkstof: 
Woordenschat blz. 132 (deze woorden moet je in het Duits kunnen schrijven).

Woordenschat blz. 132-133 (deze woorden moet je van het Duits naar het Nederlands kennen - bijvoorbeeld: wat is "der Grund" in het Nederlands?)
Grammatica A + B blz. 114-119 + 133-134
Bereid je nu verder voor op het proefwerk. Komende maandag krijgen jullie een proeftoets. 

Slide 30 - Slide