This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Spellingsregels voor Groep 3/4
Slide 1 - Slide
This item has no instructions
Leerdoel
Aan het einde van de les kun je enkele belangrijke spellingsregels toepassen.
Slide 2 - Slide
Introduceer het leerdoel en leg uit wat de studenten zullen leren in de les.
Wat weet jij al over spellingsregels?
Slide 3 - Mind map
This item has no instructions
Klanken
Elke letter heeft een klank en elke klank heeft een letter. Bijvoorbeeld: de 's' klinkt als 's' in 'slang'.
Slide 4 - Slide
Laat enkele voorbeelden zien van klanken en letters en laat de studenten deze herhalen.
Korte en lange klanken
Sommige klanken zijn kort en sommige klanken zijn lang. Bijvoorbeeld: de 'i' in 'kip' is kort en de 'ie' in 'piep' is lang.
Slide 5 - Slide
Leg uit wat het verschil is tussen korte en lange klanken en laat studenten woorden uitspreken met korte en lange klanken.
Luisteren en schrijven
Om woorden goed te kunnen spellen, moet je goed luisteren naar de klanken en weten welke letters daarbij horen.
Slide 6 - Slide
Laat enkele woorden horen en schrijf deze op het bord. Laat studenten de klanken en letters benoemen.
Regel van de 'd' en 't'
Als een werkwoord eindigt op een 'd' of 't', dan schrijf je in de verleden tijd een 't' achter het werkwoord. Bijvoorbeeld: 'lopen' wordt 'liep'.
Slide 7 - Slide
Introduceer de regel van de 'd' en 't' en laat studenten enkele voorbeelden bedenken.
Regel van de 'ng' en 'nk'
Als een woord eindigt op 'ng' of 'nk', dan schrijf je geen 'n' meer achter de 'g' of 'k'. Bijvoorbeeld: 'bang' en 'bank'.
Slide 8 - Slide
Introduceer de regel van de 'ng' en 'nk' en laat studenten enkele voorbeelden bedenken.
Regel van de 'eu' en 'ui'
Als een woord een 'eu' of 'ui' heeft, dan schrijf je deze altijd zo. Bijvoorbeeld: 'neus' en 'huis'.
Slide 9 - Slide
Introduceer de regel van de 'eu' en 'ui' en laat studenten enkele woorden met deze klanken benoemen.
Oefenen
Laten we de spellingsregels oefenen met een spelletje!
Slide 10 - Slide
Speel een online spelletje of maak een spellingsquiz om de spellingsregels te oefenen.
Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.
Slide 11 - Open question
De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.
Slide 12 - Open question
De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.
Slide 13 - Open question
De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.