Bijles toetsweek 1e klas

Bevolking & Ruimte
1 / 41
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Bevolking & Ruimte

Slide 1 - Slide

Waar gaan we het over hebben?

- Bevolkingsopbouw en bevolkingsgroei
- Emigratie en immigratie
- Bevolkingsspreiding

Slide 2 - Slide

Bevolkingsopbouw en -groei
Je kan;
- omschrijven wat er in een bevolkingsgrafiek wordt weergegeven;
- uitleggen waarom een bevolkingsgrafiek in arme landen er anders uitziet dan in rijke landen;
-  omschrijven wat vergrijzing is en welke invloed dit heeft op een bevolkingsgrafiek;
- de begrippen geboorte- en sterftecijfer herkennen;
- uitleggen wanneer er sprake is van een geboorte- of een sterfteoverschot;
- de begrippen emigratie en immigratie herkennen en uitleggen wat deze begrippen te maken hebben met bevolkingsgroei.


Slide 3 - Slide

A
B
De leeftijdsopbouw wordt vaak weerggeven in een bevolkingsgrafiek

Slide 4 - Slide

Welke grafiek hoorde bij een rijk of een arm land?
A
Grafiek "A" hoort bij een rijk land en grafiek "B" hoort bij een arm land
B
Grafiek "A" hoort bij een arm land en grafiek "B" hoort bij een rijk land

Slide 5 - Quiz

Wat is vergrijzing?

Slide 6 - Open question

Vergrijzing:
Vergrijzing is de toename van het aandeel ouderen (65 jaar en ouder) van de bevolking).

Slide 7 - Slide

Door welke 2 factoren wordt de natuurlijke bevolkingsgroei bepaald?

Slide 8 - Open question

Natuurlijke bevolkingsgroei
Dit wordt bepaald door 2 factoren:

- Sterfte (sterftecijfer; aantal sterfgevallen per 1000 inwoners)
- Geboorte (geboortecijfer; aantal geboortes per 1000 inwoners)

Slide 9 - Slide

Wanneer hebben we het over een geboorteoverschot?

Slide 10 - Open question

Geboorteoverschot
We spreken van een geboorteoverschot als:

er meer geboortes zijn dan sterfgevallen, oftewel: 
- het geboortecijfer ligt hoger dan het sterftecijfer.

Slide 11 - Slide

Wanneer hebben we het over een sterfteoverschot?

Slide 12 - Open question

Sterfteoverschot
We spreken van een sterfteoverschot als:

er meer sterfgevallen zijn dan geboortes, oftewel: 
- het sterftecijfer ligt hoger dan het geboortecijfer.

Slide 13 - Slide

Wat betekenen de begrippen emigratie en immigratie?

Slide 14 - Open question

Emigratie en immigratie
Immigratie: 
- Iemand komt uit een ander land of gebied naar een land toe om daar voor een langere tijd te gaan wonen.

Emigratie:
- Iemand vertrekt uit een land of gebied om in een ander land voor een langere tijd te gaan wonen.

Slide 15 - Slide

Stelling: "Yousra net woont in Nederland maar heeft heel lang in Irak gewoond, zij is een immigrant."
A
Waar
B
Niet waar

Slide 16 - Quiz

Begrippen
Bevolkingsgrafiek/piramide:
- Diagram die de leeftijdsopbouw en verdeling man-vrouw van de bevolking in beeld brengt.
Vergrijzing:
- De toename van het aandeel ouderen (65 jaar en ouder) van de bevolking.
Natuurlijke bevolkingsgroei:
- Het geboortecijfer - het sterftecijfer (het saldo van het aantal geboortes en sterfgevallen).
Geboortecijfer:
- Het aantal geboortes per 1000 inwoners.
Sterftecijfer:
- Het aantal sterfgevallen per 1000 inwoners.



Slide 17 - Slide

Begrippen
Migratie(saldo):
- Het verhuizen van het ene gebied naar het andere binnen een land (binnenlandse migratie) of het verhuizen van het ene naar het andere land (buitenlandse migratie).
Immigratie: 
- Iemand komt uit een ander land of gebied naar een land toe om daar voor een langere tijd te gaan wonen.
Emigratie:
- Iemand vertrekt uit een land of gebied om in een ander land voor een langere tijd te gaan wonen.

Slide 18 - Slide

Emigratie & immigratie
Je kan;
- de begrippen emigratie en immigratie beschrijven;
- uitleggen wat deze begrippen te maken kunnen hebben met bevolkingsgroei (migratiesaldo);
- economische, politieke en persoonlijke redenen om te emigreren omschrijven;
- twee pull- en pushfactoren om naar Nederland te verhuizen noemen;
- drie groepen immigranten noemen die in de loop van de tijd naar Nederland zijn gekomen.

Slide 19 - Slide

Wat gebeurt er met het bevolkingsaantal van Nederland als er meer immigratie dan emigratie is?
A
Het bevolkingsaantal neemt toe
B
Het bevolkingsaantal neemt af

Slide 20 - Quiz

Push- en pullfactoren, wat zijn het?

Pushfactoren:
- Vertrekfactoren; redenen om uit een land/gebied te vertrekken.

Pullfactoren:
- Vestigingsfactoren; redenen om naar een land/gebied toe te gaan.

Slide 21 - Slide

Noem een push- en een pullfactor van Irak.

Slide 22 - Open question

Noem een push- en een pullfactor van Nederland.

Slide 23 - Open question

3 Soorten migratie naar Nederland

Golf 1: Arbeidsmigratie (emigreren om in een ander land (beter) werk te zoeken; economisch).

Golf 2: Gezinshereniging (je gezin uit het land van herkomst laten komen naar het land waar je naartoe bent verhuist; sociaal).

Golf 3: Vluchtelingen/asielzoekers (vaak vanwege oorlog of een natuurramp in land van herkomst naar een ander land emigreren)

Slide 24 - Slide

Arda emigreert uit Afghanistan naar Duitsland vanwege oorlog.
A
Gezinshereniging
B
Vluchteling/asielzoeker
C
Arbeidsmigrant

Slide 25 - Quiz

Arda laat na 5 jaar in Duitsland gewoond te hebben zijn dochters en vrouw ook naar Duitsland komen.
A
Gezinshereniging
B
Vluchteling/asielzoeker
C
Arbeidsmigrant

Slide 26 - Quiz

Yuma uit Somalië emigreert naar Spanje om hier zijn eigen bedrijf te beginnen.
A
Gezinshereniging
B
Vluchteling/asielzoeker
C
Arbeidsmigrant

Slide 27 - Quiz

Begrippen
Pullfactor:
- Vestigingsfactor; positieve redenen om naar een land/gebied toe te gaan.
Pushfactor:
- Vertrekfactor; negatieve redenen om uit een land/gebied te vertrekken.
Migratiesaldo:
- Immigratie - emigratie
   Bij een positief migratiesaldo is er sprake van een vestigingsoverschot (immigratieoverschot).
   Bij een negatief migratiesaldo is er sprake van een vertrekoverschot (emigratieoverschot).


Slide 28 - Slide

Bevolkingsspreiding
Je kan;
- de begrippen bevolkingsdichtheid en bevolkingsspreiding omschrijven;
- minimaal twee natuurlijke factoren noemen die de wereldwijde  bevolkingsspreiding bepalen;
- minimaal twee sociaal-economische factoren noemen die de wereldwijde bevolkingsspreiding bepalen.

Slide 29 - Slide

Bevolkingsspreiding
De verdeling van de bevolking over een bepaald gebied/een land.

Slide 30 - Slide

Bevolkingsdichtheid
Het aantal inwoners per km2  (vierkante kilometer) in een bepaald gebied/een land.

Slide 31 - Slide

Wat zijn natuurlijke factoren die van invloed zijn op de wereldwijde bevolkingsspreiding?
- Het klimaat;
- Het landschap (reliëf);
- De bodemvruchtbaarheid;
- De ligging ten opzichte van zee.

Slide 32 - Slide

Wat zijn sociaal-economische factoren die van invloed zijn op de wereldwijde bevolkingsspreiding?

- aanwezigheid van werk;
- aanwezigheid van winkels;
- aanwezigheid van scholen/universiteiten;
- aanwezigheid van culturele voorzieningen.

Slide 33 - Slide

Geef aan of het gaat over natuurlijke of over sociaaleconomische factoren.

Slide 34 - Slide

New York is aan de Atlantische oceaan gevestigd.
A
Natuurlijk
B
Sociaal-economisch

Slide 35 - Quiz

Er zijn erg weinig grote steden in de Alpen te vinden.
A
Natuurlijk
B
Sociaal-economisch

Slide 36 - Quiz

In Amsterdam is er een hogeschool gevestigd, de Hogeschool van Amsterdam.
A
Natuurlijk
B
Sociaal-economisch

Slide 37 - Quiz

De meeste mensen wonen in gebieden waar het weer rustig is, niet te warm en niet te koud, maar ook zeker niet te nat of te droog.
A
Natuurlijk
B
Sociaal-economisch

Slide 38 - Quiz

In Hong Kong zijn er heel veel bedrijven gevestigd door de lage belastingen.
A
Natuurlijk
B
Sociaal-economisch

Slide 39 - Quiz

Begrippen:
Bevolkingsdichtheid:
- Het aantal inwoners per km2 (vierkante kilometer) in een bepaald gebied/een land.
Bevolkingsspreiding:
- De verdeling van de bevolking over een bepaald gebied/een land.
Reliëf:
- Hoogteverschillen in het landschap.
Klimaat:
- Het weer gemeten over een periode van 30 jaar over een groot gebied.
Natuurlijke factoren:
- Factoren die op een natuurlijke wijze van invloed zijn op de verspreiding van de bevolking.
Sociaal-economische factoren:
- Factoren die op een sociaal-economische wijze van invloed zijn op de verspreiding van de bevolking.

Slide 40 - Slide

Vragen?

Slide 41 - Slide