Waar staan deze woorden in een zin?
1. Staat er 1 werkwoord in de zin:
dan staat het bijwoord vóór dat ene werkwoord.
Vb. He often runs to school.
2. Staan er 2 of meer werkwoorden in de zin:
dan staat het bijwoord vóór het tweede werkwoord.
Vb. He has always done that.
3. Staat er een vorm van "to be" in de zin (am, is, are, was, were):
dan staat het bijwoord achter die vorm van "to be".
Vb. He is never late.