NT2 THEMA 2 Gezondheid en natuur: les over het weer en seizoenen

• Nederlands
• Praktijkonderwijs
• Leerjaar 1

THEMALES ik, gezondheid en natuur: les over het weer en seizoenen

Wat ga je leren?

het weer 

en 

de seizoenen

Wat hoort bij welk seizoen?

Toelichting:

• Bespreek met de leerlingen welke seizoenen ze zien op deze bomen (of de bomen van slide 1)
• Sleep vervolgens met de leerlingen de bijpassende plaatjes naar de goede boom.
• Sleep vervolgens de bijpassende luisterfragmenten naar de goede boom (ieder luisterfragment hoort onder het plaatje). 

Seizoenen

Sleep de plaatjes naar het juiste seizoen

Zomer

Winter

Lente

Herfst

heeft

jaar

seizoenen

vier

het

De spin

De storm

De pompoen

De wind

De herfst

Het spinnenweb

De mist

Wat hoort bij elkaar?

Niet naar buiten gaan! Er is heel veel wind!

De bladeren waaien van de bomen.

Het is warm en de zon schijnt. Er zijn maar een paar wolken.

Ik ben niet blij, ik hou niet van kou

Toelichting:

• Bespreek met de leerlingen welke seizoenen ze zien op deze bomen (of de bomen van slide 1)
• Sleep vervolgens met de leerlingen de bijpassende plaatjes naar de goede boom.
• Sleep vervolgens de bijpassende luisterfragmenten naar de bijbehorende boom.

Wat hoort bij elkaar?

Hou jij van sneeuw? Ik hou heel veel van sneeuw.

In de lente worden de lammetjes geboren.

In de lente beginnen de bloemen te groeien.

In de herfst waait het vaak heel hard.

Ik ben graag buiten als het lekker weer is.

Toelichting:

• Bespreek met de leerlingen welke seizoenen ze zien op deze bomen (of de bomen van slide 1)
• Sleep vervolgens met de leerlingen de bijpassende plaatjes naar de goede boom.
• Sleep vervolgens de bijpassende luisterfragmenten naar de bijbehorende boom.

NATUUR: 

SEIZOENEN EN HET WEER

opdracht:

schrijf deze woorden netjes over op een lijntjesblaadje

-schrijf netjes

-sla iedere keer één regel over

-schrijf op de regels

OPDRACHT:

Je gaat in groepjes van 3 met de woorden zinnen maken. 

-Iedereen krijgt 10 kaartjes

-De eerste leerling pakt een kaartje, maakt een zin met het woord en legt het kaartje neer.

-De tweede leerling pakt een kaartje en maakt een zin die past bij de vorige zin.

-De derde leerling pakte een kaartje en maakt een zin die past bij de vorige leerling.

En zo verder....

OPDRACHT:

Je gaat in groepjes van 3 met de woorden zinnen maken.

-Iedereen krijgt 10 kaartjes

-De eerste leerling pakt een kaartje, maakt een zin met het woord en legt het kaartje neer.

-De tweede leerling pakt een kaartje en maakt een zin die past bij de vorige zin.

-De derde leerling pakte een kaartje en maakt een zin die past bij de vorige leerling.

En zo verder....

running dictation

uitleg: 

-groepje van 2

-er hangt een blad op de gang met de woorden

-1 leerling per groepje gaat naar de gang.

- komt terug en zegt het woord. 

-de andere leerling schrijft het GOED op, ieder woord op een post-it.

Welk groepje heeft het eerste de meeste woorden GOED opgeschreven?

Als je klaar bent ga je zitten en laat je het me rustig weten.

running dictation

*Sorteer nu de kaartjes, leg iedere keer twee of drie kaartjes bij elkaar die je bij elkaar vindt passen.

*Vertel waarom deze kaartjes bij elkaar liggen, waarom heb je ze bij elkaar gekozen?

Ik kan een zin maken met het woord.......

😒🙁😐🙂😃

afsluiting