Les 10 - Brand en explosie

Brand en explosie
1 / 30
next
Slide 1: Slide
BouwtechniekPraktijkonderwijsLeerjaar 4

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 5 videos.

Items in this lesson

Brand en explosie

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Wat weet jij over brand?

Slide 3 - Open question

Slide 4 - Video

Brand en explosiegevaar
  • Branddriehoek: brandbare stof, zuurstof, ontstekingsenergie.
  • Vlampunt: laagste temperatuur waarbij brandbare damp ontstaat.
  • Zelfontbrandingstemperatuur: spontane ontbranding zonder ontstekingsbron.

Explosiegrenzen:
  • LEL: minimale concentratie gas/damp voor explosie.
  • UEL: maximale concentratie gas/damp voor explosie.
  • Risicobranches: chemische industrie, afvalverwerking, landbouw, metaal, farmacie, enz.
  • Persoonlijke monitor: meet gevaarlijke stofconcentraties.

Slide 5 - Slide

Brand is een scheikundige reactie

Slide 6 - Slide

Wat heb je nodig om vuur te maken?

Slide 7 - Open question

De branddriehoek bestaat uit brandbare stof, zuurstof en een ontstekingsbron.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 8 - Quiz

Voorbeelden van
Brandstof.

Slide 9 - Mind map

Voorbeelden van
ontstekingsbronnen

Slide 10 - Mind map

Explosiegebied 
Een zone waar gas, damp of stof kan ontploffen bij de juiste mengverhouding met zuurstof.

🔹 Rijk vs. Arm mengsel
Rijk mengsel: Te veel brandstof, te weinig zuurstof → géén ontploffing
Arm mengsel: Te weinig brandstof, te veel zuurstof → géén ontploffing
Explosief mengsel: Juiste verhouding → kans op explosie bij ontsteking

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Wat wordt verstaan onder het 'explosiegebied'?
A
het gebied tussen de onderste en de bovenste explosiegrens
B
het gebied waar iemand ten gevolge van een explosie getroffen kan worden
C
het gebied dat ten gevolge van de explosie schade oploopt

Slide 13 - Quiz

Explosiegevaarlijke omgeving
Een ruimte waar brandbare gassen, dampen of stof aanwezig zijn en kunnen ontploffen bij ontsteking.
🔹 Voorbeelden
Tankstations en chemische fabrieken
Opslagruimtes voor oplosmiddelen of brandstoffen
Graansilo’s en houtzagerijen (fijn stof)
🔹 Gevaren en preventie
✅ Explosieve mengsels vermijden (ventilatie, schoonhouden)
✅ Explosiemeter
✅ Geen open vuur, vonken of statische elektriciteit

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

Slide 16 - Video

Blussen 
  • Afhankelijk van brandklasse: Verschillende stoffen vereisen specifieke blusmiddelen. Onjuist gebruik kan gevaar vergroten.
  • Voorbeeld: Water kan gevaarlijk zijn bij oliebranden of chemische reacties.
  • Nadelen blusmiddelen: Elk blusmiddel heeft beperkingen en kan secundaire schade veroorzaken

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Video

Slide 19 - Slide

 Klasse A – Vaste stoffen                                                                                                  Klasse B – Vloeistoffen
📌 Hout, papier, textiel, plastic                                                           📌 Benzine, alcohol, oplosmiddelen
🧯 Water of schuimblusser                                                                        🧯 Schuim, CO₂ of poederblusser

Klasse C – Gassen
📌 Propaan, butaan, methaan
🧯 Poederblusser, gas afsluiten

🔹 Klasse D – Metalen
📌 Magnesium, aluminium, natrium
🧯 Speciale metaalblusser (D-poeder)

🔹 Klasse F – Vet- en oliebranden
📌 Frituurvet, bakolie
🧯 Vetblusser (sproeischuim of speciale vetblusser)

💡 Tip: Water nooit gebruiken bij brandklasse B, C of F! 🚫💦

Slide 20 - Slide

Het principe van een brand blussen is:

  1. de brandbare stof verwijderen of de aanvoer ervan stoppen 
  2. de ontstekingsenergie verminderen en warmte wegnemen door afkoeling
  3. zuurstof verdringen of zorgen dat deze niet bij brandbare stof kan komen, dit wordt ook wel zuurstofafsluiting genoemd
  4. de ontstekingsenergie wegnemen

Slide 21 - Slide

Wat moet je stap voor stap doen bij een beginnende brand

Slide 22 - Open question

Welke stappen neem je bij het blussen van een beginnende brand?

Slide 23 - Open question

Hoe wordt de laagste temperatuur genoemd waarbij een stof spontaan zonder enig hulpmiddel ontbrandt?
A
de LEL waarde
B
de UEL waarde
C
zelfontbrandingstemperatuur

Slide 24 - Quiz

Waarvoor staat brandklasse C?
A
branden van vloeistoffen
B
branden van vaste stoffen
C
branden van gassen

Slide 25 - Quiz

Welke factoren zijn voor een explosie nodig?
A
een brandbare stof, zuurstof, de ontstekingsenergie en de juiste mengverhouding
B
een goed brandbare stof, zuurstof en een ontstekingsbron
C
een explosieve stof, zuurstof en brandstof

Slide 26 - Quiz

Hoe komt het dat een vloeistof die wordt verhit eerder vlam zal vatten?
A
de vloeistof zet uit, het volume neemt toe
B
er gaat zich meer ontvlambare damp ontwikkelen
C
het vlampunt wordt verhoogd

Slide 27 - Quiz

Wat wordt bedoeld met de afkorting LEL?
Lowest Explosive Limit, oftewel onderste explosiegrens
A
explosie gevaar
B
de mengverhouding waarbij de kans op ontbranden maximaal is
C
de maximale hoeveelheid gas in de lucht waarbij nog een explosie kan plaatsvinden
D
de minimale hoeveelheid gas of damp in de omgevingslucht, die nodig is om een explosie te kunnen veroorzaken

Slide 28 - Quiz

Wat is het nadeel voor de gebruiker van een blusdeken?
A
er kunnen vonken op de deken overslaan, waardoor brand kan ontstaan
B
de gebruiker moet dicht bij de brandhaard komen
C
het is elektrisch geleidend

Slide 29 - Quiz

Wat doe je bij een beginnende brand?
A
een beginnende brand moet direct gemeld worden
B
als je het zelf kunt, blus dan een beginnende brand
C
bij een beginnende brand moet je eerst de "aangewezen" persoon roepen

Slide 30 - Quiz