Centraal Examen voorbereiding 3F

Voorbereiding CE Nederlands 3F
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Voorbereiding CE Nederlands 3F

Slide 1 - Slide

Het centraal examen lezen, kijken en luisteren 3F
  • Je krijgt 120 minuten de tijd.
  • Je maakt het examen op de computer.
  • Je krijgt één totaalcijfer voor lezen en luisteren.
  • 50 à 60 meerkeuzevragen.
  • Je mag deze hulpmiddelen gebruiken:
    - Pen en papier
    - Verklarend woordenboek Nederlands
  • Geldig ID-bewijs

Slide 2 - Slide

Soorten examenvragen
  1. De meeste vragen testen of je begrijpt waar een tekst of fragment over gaat, of je hoofd- en bijzaken kunt onderscheiden, of de inhoud betrouwbaar is, enz.

  2. Af en toe krijg je een vraag over de betekenis van een woord of een zin. (Woordenschat!)

Voorbeeld vraag over betekenis woord / zin

Slide 3 - Slide

Vragen over onderwerp en hoofdgedachte
Onderwerp - waar gaat de tekst over in een of enkele woorden?

Hoofdgedachte - wat wordt er in één zin over dat onderwerp gezegd in de tekst ? (Ook wel: de kortst mogelijke samenvatting van de tekst)

Slide 4 - Slide

Welke functies kan een inleiding van een tekst hebben?
A
Nieuwsgierig maken
B
Onderwerp introduceren
C
Conclusie geven
D
Aankondigen hoe de tekst in elkaar zit

Slide 5 - Quiz

In welk deel van de tekst wordt de hoofdgedachte vaak herhaald of samengevat?
A
In de inleiding
B
In de lead
C
In de tweede alinea
D
In het slot

Slide 6 - Quiz

Vragen over tekstrelaties
Tekstverbanden
Wat voor een verband hebben twee of meerdere alinea's met elkaar?

Signaalwoorden
Woorden die een signaal afgeven waaraan je het tekstverband kunt herkennen.

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Vragen over de functie van een tekstdeel
Bijvoorbeeld:
  1. Wat is de functie van de eerste vetgedrukte alinea?
  2. Wat is de bedoeling van het tekstdeel in het kader?

Let op:
  • De inhoud van de tekst
  • De plaats van een tekstdeel (inleiding / slot)
  • De vormgeving en manier van presenteren

Slide 9 - Slide

Standpunten en argumenten
Standpunt - de mening die iemand over een onderwerp heeft.
Ik vind dat... / Mijn mening is...

Argument - redenen waarmee je een ander overtuigt om er net zo over te denken.
Want, daarom, omdat, 

Slide 10 - Slide

Hieronder zie je acht teksten. In welke teksten staan feiten en in welke meningen?

  • Handleiding voor het installeren van een smart tv
  • Forum over 'jongeren en relaties' op internet
  • Recept voor spaghetti carbonara
  • Advertentie voor zomerkleding van About You
  • Weblog 'Mijn leven met kanker'
  • Concertagenda van poppodium muziekcentrum in Enschede
  • Routebeschrijving Enschede-Amsterdam
  • TV-recensie in de krant

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Bestaat een informatieve tekst alleen maar uit feiten?
A
Ja, er worden geen meningen in genoemd
B
Nee, in een informatieve tekst staan vaak feiten, maar er kunnen net zo goed meningen in staan
C
Nee, in een informatieve tekst worden vooral meningen genoemd, maar wel van voor- & tegenstanders

Slide 13 - Quiz

Een redenering beoordelen
  • Kloppen de aangevoerde feiten wel of zijn ze (deels) onjuist of onvolledig?

  • Zijn de feiten representatief of laten ze maar één kant van de zaak zien?

  • Zijn de argumenten die gegeven worden subjectief (persoonlijk)of objectief (onafhankelijk)?
  • Is het argument wel geldig of is het eigenlijk een drogreden?

Slide 14 - Slide

Wat zijn aanwijzingen voor een betrouwbare tekst?
A
Voor- en tegenstanders komen allebei aan het woord.
B
De auteur of programmamaker neemt zelf een duidelijk standpunt in.
C
Feiten worden objectief beschreven en de bronnen worden vermeld.

Slide 15 - Quiz

Vragen over toon en houding
De deelnemers aan een gesprek kunnen zich op verschillende manieren opstellen. Hun houding kan neutraal zijn, maar ook partijdig, kritisch, verontwaardigd, enthousiast of afwijzend. Dat merk je aan de inhoud van wat ze zeggen, en aan de toon waarop.

Voor een leestekst geldt eigenlijk hetzelfde. Iemand die kritisch is, spreekt of schrijft anders dan iemand die enthousiast is.

Slide 16 - Slide

Tips voor het examen lezen, kijken en luisteren
Voor het examen:
  1. Lees dagelijks een kwartiertje de krant (kan ook online)
  2. Kijk iedere dag naar het nieuws of een actualiteitenprogramma (Jinek, Nieuwsuur, EenVandaag

Tijdens het examen:
  1. Zorg dat je goed uitgerust bent.
  2. Lees de instructies (vooraf én bij de vragen) goed door.
  3. Neem je tijd.
  4. Baseer je antwoord op de tekst of het fragment.
  5. Lees alle antwoordmogelijkheden goed door.



Slide 17 - Slide

Hoe kun je je voorbereiden? 
  1. Ga naar: https://mbo-oefenomgeving.facet.onl/facet-openbaar-portaal/
  2. Maak een oefenexamen.

Slide 18 - Slide

Tot slot
De volgende vragen kun je verwachten:

Slide 19 - Slide

1. Hoe kun je de tekst het best omschrijven?
2. Welke van onderstaande zinnen geeft het best de hoofdgedachte weer?
3. Welke functie heeft alinea … (voorbeeld, vergelijking, conclusie, etc.)
4. Synoniemen zoeken voor een term.
5. Welke uitspraak is juist?
6. Wat is het verband tussen alinea … en …?
7. Wat is bovenstaande uitspraak? (Conclusie, argument, standpunt)
8. Wat bedoelt de auteur met de titel, deze zin, de uitspraak, etc.
9. Stel je moet een samenvatting maken. Welke zinnen neem je wel op en welke niet?
10. Welk doel heeft de auteur? (informeren, instrueren, overtuigen, amuseren)
11. Waarom gebruikt de auteur hier aanhalingstekens?
12. Welke functie heeft deze uitspraak…. (Conclusie, mening, standpunt, etc.)
13. Waarmee wordt het antwoord op deze vraag onderbouwd? (Feiten, meningen, feiten en meningen)
14. Zijn de volgende beweringen waar of niet waar?

Slide 20 - Slide

Zijn er nog vragen?

Slide 21 - Slide