1. Kniel naast het slachtoffer neer.
2. Zorg dat beide benen van het slachtoffer gestrekt zijn en iets uit elkaar liggen.
3. Plaatst de dichtstbijzijnde arm in een rechte hoek ten opzichte van het lichaam. De hoek tussen de oksel en het lichaam moet ongeveer negentig graden zijn. Ditzelfde doe je met de onder- en bovenarm. De elleboog moet negentig graden zijn en de onderarm moet naar boven gericht zijn. De handpalm moet ook omhoog liggen.
4. Breng de andere arm over de borstkas heen en druk de handrug tegen de wang die naar de grond wijst. Zorg dat deze hand altijd tegen de wang blijft.
5. Pak nu met je vrije hand het been vast dat het verst van je afligt. Trek de knie omhoog en laat de voet op de grond staan. Trek daarna het opgetrokken been naar je toe. Zorg dat de heup en de knie van het opgetrokken been een rechte hoek vormen. Blijf ondertussen de handrug tegen de wang drukken.
6. Kantel nu het hoofd naar achteren. Zorg dat de mond naar de grond is gericht. Zo kan het slachtoffer niet stikken of braaksel of bloed in de longen krijgen. Om het hoofd gekanteld te houden, kun je eventueel de hand onder het hoofd een klein beetje verschuiven.
Het slachtoffer ligt nu een stabiele zijligging. Blijf ondertussen de ademhaling controleren.