Grammatica 5.3 bezittelijk voornaamwoord en meewerkend voorwerp

Begintaak zinsontleding
Schrijf onderstaande zin over in je aantekeningenschrift:
In de vakantie heb ik mijn vriendinnen veel appjes gestuurd.

Ontleed de zin volgens het stappenplan. 
Stap 1: Zoek de persoonsvorm.
Stap 2: Zet strepen. 
Stap 3: Zoek het gezegde.
Stap 4: Zoek het onderwerp. 
Stap 5: Zoek het lijdend voorwerp. 
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Begintaak zinsontleding
Schrijf onderstaande zin over in je aantekeningenschrift:
In de vakantie heb ik mijn vriendinnen veel appjes gestuurd.

Ontleed de zin volgens het stappenplan. 
Stap 1: Zoek de persoonsvorm.
Stap 2: Zet strepen. 
Stap 3: Zoek het gezegde.
Stap 4: Zoek het onderwerp. 
Stap 5: Zoek het lijdend voorwerp. 

Slide 1 - Slide

Het meewerkend voorwerp 
Aan wie + gezegde + o (+ lv)? 
Voor wie + gezegde + o (+ lv)? 

Het zou haar een mooie prijs opleveren.
Voor wie zou het een mooie prijs opleveren? 
haar = het meewerkend voorwerp 
Maak aantekeningen

Slide 2 - Slide

Let op
  • Bij het meewerkend voorwerp kun je de woorden ‘aan’ of ‘voor’ vaak weglaten of juist toevoegen.
Hij geeft zijn vriendin een zoen. 
Hij geeft aan zijn vriendin een zoen. 

  • Een meewerkend voorwerp geeft nooit een plaats of een tijd aan.

Slide 3 - Slide

Wat is het meewerkend voorwerp?
De spullen zijn veel waard voor mij.
A
De spullen
B
zijn veel waard
C
voor mij
D
* geen meewerkend voorwerp

Slide 4 - Quiz

Schrijf in 1 zin op wat je van jouw vakantie vond.

Slide 5 - Open question

Welke woorden uit jouw eigen zin kun je benoemen?

Slide 6 - Open question

Het bezittelijk voornaamwoord
  • Het bezittelijk voornaamwoord (bz vnw) geeft een bezit aan. Het staat vóór een zelfstandig naamwoord of een bijvoeglijk naamwoord.

Slide 7 - Slide

Wat is GEEN bezittelijk voornaamwoord?
A
me
B
mijn
C
je
D
jouw

Slide 8 - Quiz

bezittelijke voornaamwoorden

Slide 9 - Slide

Zelfstandig werken
Ga aan de slag met de studieplanner. 

Slide 10 - Slide

Zelfstandig werken
Maak de opdrachten op de studieplanner. 

Slide 11 - Slide

Welke vraag stel je om het lijdend voorwerp te vinden?
A
Wie/wat+ onderwerp?
B
Aan wie + onderwerp + meewerkend voorwerp?
C
Wat/wie + gezegde+ onderwerp?
D
Voor wie + onderwerp + meewerkend voorwerp?

Slide 12 - Quiz

Welke vraag stel je om het meewerkend voorwerp te vinden?
A
Voor wie + gezegde + onderwerp + (lijdend voorwerp)?
B
Aan wie + gezegde + onderwerp + (lijdend voorwerp)?
C
Wat/wie + gezegde+ onderwerp?
D
A+B

Slide 13 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp?
Wat heeft de advocaat jou verteld?

Slide 14 - Open question

Wat is het meewerkend voorwerp?
Een boomhut zal voor mijn zieke broer gebouwd worden door zijn vrienden.

Slide 15 - Open question

Zelfstandig werken
Maak de twee oefeningen in de studieplanner:

  1. Lijdend voorwerp
  2. Meewerkend voorwerp
  3. Stuur je score via een chatbericht naar de docent
  4. Ga verder met de andere opdrachten

Slide 16 - Slide