M&M: Blok 2: Waar kom je vandaan?

1 / 35
next
Slide 1: Slide
Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Opdracht:

Maken opdracht 1 en 2
timer
5:00

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Tijdvak = periode uit de geschiedenis

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

De tien tijdvakken
Vanaf tijdvak 2 t/m 10
Historie

Slide 9 - Slide

Tijdvak 1:
 Tijd van Jagers en boeren. 
  • Andere naam voor deze tijd: Prehistorie.
  • Dit tijdvak duurde tot 3000 voor Christus.
  • De leefwijze van de jagers: rondtrekken, verzamelen, jagen.
  • De leefwijze van de boeren: vestigen (ontstaan van steden), verbouwen (ontstaan van landbouw).

Slide 10 - Slide

Tijdvak 2:
Tijd van Grieken en Romeinen
  • Andere naam voor deze tijd: Oudheid. 
  • Dit tijdvak duurde van 3000 v. Chr. tot 500 na Chr..
  • Uitvinding van het schrift!
  • Eerst was de tijd van de Grieken = Griekenland.
  • Na de Grieken was de tijd van de   Romeinen = Italië (Rome). 
  • De leefwijze van de Grieken: Kunst en theater, politiek, landbouw, bouwkunst en economie. 
  • De leefwijze van de Romeinen: Alles wat de Grieken hadden uitgevonden maakten ze nog beter, het Romeinse Rijk

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Tijdvak 3:
De tijd van monniken en ridders
  • Andere naam voor deze tijd: Middeleeuwen.
  • Dit tijdvak duurde van 500 tot 1000 na Chr..
  • Monniken reisden rond om hun geloof te verspreiden. 
  • Ridders trokken met hun legers rond om land te veroveren. 
  • De meeste kastelen werden gebouwd in de tijd van de monniken en ridders. 

Slide 13 - Slide

Tijdvak 4:
Steden en staten
  • Andere naam voor deze tijd: Middeleeuwen. 
  • Dit tijdvak duurde van 1000 tot 1500 na Chr..
  • Mensen gingen steeds meer in steden wonen.
  • Mensen gingen vaker een ambacht uitoefenen, zoals een bakker of een smid. 

Slide 14 - Slide

Tijdvak 5:
Tijd van ontdekkers en hervormers
  • Andere naam voor deze tijd: Vroeg moderne tijd.
  • Dit tijdvak duurde van 1500 tot 1600 na Chr..
  • De ontdekkers gingen op zoek naar nieuwe specerijen en kruiden. Ook zochten ze naar nieuwe onontdekte gebieden
  • De hervormers vonden dat de kerk teveel macht had over de gelovigen en dat ze op geld uit waren. 

Slide 15 - Slide

Tijdvak 6:
Tijd van regenten en vorsten

  • Andere naam voor deze tijd: Vroeg moderne tijd.
  • Dit tijdvak duurde van 1600 tot 1700 na Chr..
  • Regenten: Iemand die een land bestuurt wanneer de koning of koningin dat niet kan , bijvoorbeeld omdat hij of zij te jong of te ziek is.
  • Vorst: Koning of koningin van een land. 
  • Er kwam steeds meer handel (wereldeconomie).
  • De Gouden Eeuw brak aan: Door de welvaart groeit de aandacht voor kunst en wetenschap.

Slide 16 - Slide

Tijdvak 7:
Tijd van pruiken en revoluties

  • Andere naam voor deze tijd: Vroeg moderne tijd.
  • Dit tijdvak duurde van 1700 tot 1800 na Chr..
  • In de tijd van de pruiken droegen de rijke mensen hoge pruiken en veel kleding met kant gedragen. 
  • Veel landen wilden de slavernij afschaffen.
  • Er kwamen de eerste grondwetten. 

Slide 17 - Slide

Tijdvak 8:
Tijd van burgers en stoommachines

  • Andere naam voor deze tijd: Moderne tijd.
  • Dit tijdvak duurde van 1800 tot 1900 na Chr..
  • Gebruik van de stoommachines.
  • Slechte werkomstandigheden in fabrieken.
  • Slechte leefomstandigheden, waardoor er veel ziektes uitbraken.  
  • Hierdoor werden vakbonden en politieke partijen opgericht.

Slide 18 - Slide

Tijdvak 9:
Tijd van wereldoorlogen

  • Andere naam voor deze tijd: Moderne tijd.
  • Dit tijdvak duurde van 1900 tot 1950 na Chr..
  • WO I: Eerste wereldoorlog van 1914 tot 1918.
  • WO II: Tweede wereldoorlog van 1940 tot 1945.

Slide 19 - Slide

Tijdvak 10:
Tijd van televisie en computer

  • Andere naam voor deze tijd: Moderne tijd.
  • Dit tijdvak duurt van 1950 tot nu.
  • De tijd dat alles snel veranderde en er veel nieuwe uitvinden gedaan werden, zoals het touchscreen, de televisie, de computer en het internet.
  • Wederopbouw (land opnieuw opbouwen) na de oorlog: ontstaan van flats en alle  alle huizen kregen een riolering, elektra, stromend water en een badkamer.

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Opdracht:

Maken opdracht 3 en 4
timer
5:00

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Opdracht:

Maken opdracht 6, 7, 8, 9
timer
6:00

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Video

Opdracht:

Maken opdracht 11, 12, 15, 16
timer
6:00

Slide 29 - Slide

Waar wordt een bron voor gebruikt?
A
Een bron wordt gebruikt om te reizen.
B
Een bron wordt gebruikt om informatie te verkrijgen.
C
Een bron wordt gebruikt om goud te winnen.
D
Een bron wordt gebruikt om te koken.

Slide 30 - Quiz

Wat is een generatie?
A
Een groep mensen met dezelfde achternaam.
B
Een politieke beweging in de geschiedenis.
C
Een groep mensen geboren in dezelfde periode.
D
Een verzameling van verschillende culturen.

Slide 31 - Quiz

Wat betekent het begrip 'historie'?
A
Een voorspelling van toekomstige gebeurtenissen.
B
De tijd waarin mensen kunnen lezen en schrijven.
C
Een verzameling van wetenschappelijke feiten.
D
Een beschrijving van natuurverschijnselen.

Slide 32 - Quiz

Wat is de prehistorie?

A
De tijd dat mensen voor het eerst op internet konden.
B
De tijd tijdens de WOII.
C
De tijd waarin mensen niet konden lezen en schrijven.
D
De tijd waarin wij nu leven.

Slide 33 - Quiz

Wat is een tijdvak?
A
B
Een meetinstrument voor tijd
C
Een periode in de geschiedenis
D
Een dag van de week

Slide 34 - Quiz

Zet de symbolen van de tijdvakken in de juiste volgorde
Tijd van Jagers en boeren
Tijd van Burgers en stoommachines
Tijd van Monniken en Ridders
Tijd van Televisie en Computer
Tijd van Ontdekkers en Hervormers
Tijd van Steden en Staten
Tijd van Pruiken en Revoluties
Tijd van Grieken en Romeinen
Tijd van Regenten en Vorsten
Tijd van Wereldoorlogen
Vroeger -------------------------------------------------------------------------------------------------------------> Nu

Slide 35 - Drag question