Begin met een klassikale voelopdracht.
Kies drie voorwerpen uit, zoals een gum, potlood en een stuk fruit.
Vraag aan een leerling om zijn of haar ogen te sluiten. Geef het eerste voorwerp en laat de leerling voelen en raden wat het is. Doe dit ook met de andere voorwerpen. Waarschijnlijk raden de leerlingen het heel gemakkelijk.
Leg uit dat voelen met je handen dus niet zo moeilijk is. Maar hoe zit dat met voelen ín je lichaam? Dat gaan de leerlingen ontdekken met een bodyscan. Dat betekent dat je met je geest je hele lichaam scant om je bewust te maken van wat je allemaal voelt in je lijf.
Vraag de leerlingen om lekker te gaan zitten, hun hoofd op tafel te leggen en hun ogen te sluiten. Vinden ze dat niet prettig? Dan is naar een punt voor je kijken ook goed.
Adem een paar keer diep in en langzaam uit.
Praat dan de leerlingen door de bodyscan heen. Voelen ze hun billen op de stoel? Hun voeten op de grond? Hun handen en/of hoofd op de tafel?
Hoe voelen ze zich? Hebben ze honger of dorst? Pijn of spanning in hun lichaam?
Vraag de leerlingen dan hun aandacht te richten op wat ze voelen in hun tenen. Zijn ze warm, koud? Kriebelt het of voelen ze spanning, pijn of de stof van hun sok? Misschien voelen ze wel niets. Dat is ook goed.
Ga dan verder omhoog, naar de kuiten, knieën, bovenbenen, het bekkengebied, de buik, de borst. Dan de schouders, armen, handen en vingers. Ten slotte de keel en hals, de kaken, lippen, wangen, ogen, en zo kom je uit bij de kruin.
Stel de leerlingen gerust dat het helemaal niet gek is dat hun gedachten afdwalen. Dat hoort erbij! Probeer de aandacht weer terug te brengen naar het lichaamsdeel waar je gebleven bent.
Vraag dan de leerlingen voorzichtig te bewegen en hun ogen te openen.
Bespreek de opdracht na. Hoe hebben de leerlingen het ervaren? Vonden ze het makkelijk of moeilijk? Fijn of saai? Hebben ze nieuwe dingen gevoeld? En hebben ze wel eens vaker zoveel aandacht voor hun lichaam?