3.1 Wat zijn de kosten?

3. We gaan voor de winst
3.1 Wat zijn de kosten?
1 / 19
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

3. We gaan voor de winst
3.1 Wat zijn de kosten?

Slide 1 - Slide

Wat kan je na deze les?
  • Ik kan voorbeelden geven en herkennen van de 4 productiefactoren.
  • Ik kan uitleggen wat bedoeld wordt met maatschappelijk verantwoord ondernemen.
  • Ik kan het verschil uitleggen tussen variabele en vaste kosten.
  • Ik kan de kostprijs per product berekenen.
  • Ik kan de afschrijving van kapitaalgoederen berekenen. 
  • Ik kan een verkoopprijs berekenen.
  • Ik kan een consumentenprijs berekenen.

Slide 2 - Slide

Productiefactoren
Om te produceren zijn altijd vier productiefactoren nodig:
  • arbeid
  • kapitaalgoederen (gebouw, voorraad en machines)
  • natuur (grondstoffen en ruimte)
  • ondernemerschap
Leerdoel
Ik kan voorbeelden geven van de 4 productiefactoren.

Slide 3 - Slide

Productiefactoren en de beloning
Om te produceren heb je productiefactoren nodig.
Iedere productiefactor heeft zijn eigen beloning.
Combineer de productiefactoren met de beloningen.


Arbeid
Kapitaal
Natuur
Ondernemerschap
Loon
Huur
Pacht
Winst
Rente

Slide 4 - Drag question

vaste kosten
telefoonwinkel

Slide 5 - Mind map

variabele kosten
telefoonwinkel

Slide 6 - Mind map

Variabele en vaste kosten
De kosten die je maakt om te produceren zijn:
  • vaste kosten: kosten die niet afhankelijk zijn van meer of minder produceren (bv huur van je pand, afschrijvingskosten)
  • variabele kosten: kosten die wel afhankelijk zijn van meer of minder produceren (grondstoffen, loonkosten, etc...)

kostprijs per product = (vaste kosten + variabele kosten)  : aantal verkochte producten
Leerdoel
Ik kan het verschil uitleggen tussen variabele en vaste kosten.

Slide 7 - Slide

Kostprijs per product
De gemiddelde kosten voor het maken van 1 product.

  • Waarom is dit belangrijk om te weten?
  • Zodat je de gemaakte kosten terug kunt verdienen.


Slide 8 - Slide

Kostprijs per product
(Totale vaste kosten + totale variabele kosten) : aantal producten

  • Voorbeeld
  • Een fietsenfabriek heeft een totaal aan vaste kosten van 7,2 miljoen euro.
  • De variabele kosten bedragen € 230 per fiets.
  • Er worden 120.000 fietsen geproduceerd.
  • Bereken de kostprijs per fiets. 


Slide 9 - Slide

Als de verkoop daalt of stijgt, welke kosten nemen dan af of toe?
A
vaste kosten
B
variabele kosten
C
beide
D
geen

Slide 10 - Quiz

Waarom investeren bedrijven?

Slide 11 - Open question

Investeren
Bedrijven investeren om meer, beter of goedkoper te produceren.
In andere woorden: een lagere kostprijs per product.

Slide 12 - Slide

Afschrijven

  • Afschrijving: De jaarlijkse waardevermindering van kapitaalgoederen
  • Kapitaalintensieve bedrijven hebben hoge afschrijvingskosten.



Leerdoel
Ik kan de afschrijving per jaar uitrekenen.
afschrijving=levensduuranschafwaarderestwaarde

Slide 13 - Slide

Aanschafwaarde van de machine is €37.500
Hij wordt na 4 jaar verkocht voor € 10.000
Bereken de afschrijving per jaar.

A
€ 6.875
B
€ 30.625
C
€ 27.500
D
€ 9.375

Slide 14 - Quiz

Maatschappelijk verantwoord ondernemen
Bedrijven hebben ook invloed op hun omgeving
  • maatschappelijke opbrengsten (bv. werkgelegenheid)
  • maatschappelijke kosten (bv. geluidshinder)

Bedrijven die rekening houden met de gevolgen voor mens en milieu doen aan maatschappelijk verantwoord ondernemen.

Leerdoel
Ik kan uitleggen wat bedoeld wordt met maatschappelijk verantwoord ondernemen.

Slide 15 - Slide

Verkoopprijs
De verkoopprijs (altijd exclusief BTW!) wordt als volgt opgebouwd:
  • verkoopprijs = inkoopprijs +brutowinstopslag*
* brutowinstopslag =  1. Deel om je kosten te dekken. 
                                              2. Deel om winst te maken. 



Leerdoel
Ik kan uitleggen hoe de verkoopprijs is opgebouwd en wat het verschil is met de consumentenprijs.

Slide 16 - Slide

De consumentenprijs
Verkoopprijs + btw

Slide 17 - Slide

De consumentenprijs berekenen vanaf 0
Voorbeeld
De inkoopwaarde van fiets is €150.
De brutowinstmarge bedraagt 120% van de inkoopprijs.
Bereken de consumentenprijs.

Slide 18 - Slide

Geef antwoord op de volgende vragen
  • Ik kan voorbeelden geven en herkennen van de 4 productiefactoren.
  • Ik kan uitleggen wat bedoeld wordt met maatschappelijk verantwoord ondernemen.
  • Ik kan het verschil uitleggen tussen variabele en vaste kosten.
  • Ik kan de kostprijs per product berekenen.
  • Ik kan de afschrijving van kapitaalgoederen berekenen. 
  • Ik kan een verkoopprijs berekenen.
  • Ik kan een consumentenprijs berekenen.

Slide 19 - Slide