Grammar: Present perfect vs past simple basis 3

1 / 42
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Grammar review
Revision

Slide 2 - Slide

Kies de juiste volgorde
A
Wie - doet - waar - wat - wanneer
B
Wie - doet - waar - wanneer - wat
C
Wie - doet - wat - wanneer - waar
D
Wie - doet - wat - waar - wanneer

Slide 3 - Quiz

I walked to the park yesterday.
A
correct
B
wrong

Slide 4 - Quiz

They visited their parents last night in Wierden
A
correct
B
wrong

Slide 5 - Quiz

My teacher loves listening to spotify on her way home.
A
correct
B
wrong

Slide 6 - Quiz

Hoe zit het ook alweer?
A
tijd en dan plaats
B
plaats en dan tijd

Slide 7 - Quiz

Grammar 
Review past simple vs present perfect

Slide 8 - Slide


Past simple - Verleden tijd

Slide 9 - Slide

past simple
  • Wordt gebruikt als iets in het verleden heeft plaats gevonden en is afgerond, het is echt voorbij.
  • Vaak staat in de zin een tijdsbepaling die aangeeft dat het verleden tijd is: last month, yesterday, a minute ago, in 1999.
  • –> I bought a new bike last week.
  • Door de woorden ‘last week’ wordt duidelijk dat deze gebeurtenis zich in het verleden heeft afgespeeld. Er moet dus een verleden tijd gebruikt worden.
  • --> ww+ ed of TWEEDE RIJTJE

Slide 10 - Slide

Past simple - Verleden tijd
Present Perfect - onvoltooid verleden tijd
have / has + ww + -ed
Have / has + onregelmatig werkwoord (3e rijtje)

Slide 11 - Slide

present perfect
  • Wordt gebruikt als
  • iemand met iets in het verleden begonnen is en nog steeds doet
  • of als iets in het verleden begonnen is en nog aan de gang is

  • Ook als het niet belangrijk is wanneer iets gebeurd is, maar iemand heeft iets gedaan of er is iets gebeurd waarvan de resultaten nog merkbaar zijn.
  • Vaak komen in de zin de woorden for of since voor.
  • - HAVE/HAS + werkwoord +-ed of have/has +DERDE RIJTJE



Slide 12 - Slide

past simple vs present perfect
  •  I worked in Hengelo for seven years.
  •   (ik werk er nu dus niet meer)
  • I went to New York in 2015.
  • (1x in 2015)

  •  I have worked for Reggesteyn for one year.
  •   (en ik werk er nu nog steeds)
  • I have been to New York twice.
  • (ooit eens geweest, gaat om de ervaring)


Slide 13 - Slide

I washed my car last night.
I have washed my car, it is shiny.
Present Perfect
Past Simple

Slide 14 - Drag question

Past Simple <> Present Perfect
She _____ (to play) the piano since she was 4.
A
played
B
have played
C
has played

Slide 15 - Quiz

Past Simple / Present Perfect:
His grandparents _____ (to live) there for 40 years and they are still happy!
A
lived
B
have lived

Slide 16 - Quiz

Past Simple <> Present Perfect

______ (you + see) Janet recently?
A
Did you see
B
Did you saw
C
Have you seen
D
Have you saw

Slide 17 - Quiz

Past Simple <> Present Perfect
I _____ (to work) at a book store last year.
A
worked
B
have worked
C
has worked

Slide 18 - Quiz

Past Simple <> Present Perfect
I _____ (be) a teacher for 11 years now.
A
was
B
has been
C
were
D
have been

Slide 19 - Quiz

Past Simple <> Present Perfect
I _______ (always + like) playing board games.
A
always like
B
always liked
C
have always liked
D
has always liked

Slide 20 - Quiz

Past Simple <> Present Perfect
______ you _____ (eat) eggs for breakfast yesterday?

A
Did ... ate
B
Have ... eaten
C
Did .... eat
D
Has ... eaten

Slide 21 - Quiz

Past Simple <> Present Perfect
How long ____ (she + live) in Britain?
A
did she live
B
did she lived
C
have she lived
D
has she lived

Slide 22 - Quiz

Past Simple / Present Perfect:
We _____ (not - to see) that movie yet.
A
didn't see
B
haven't seen

Slide 23 - Quiz

Go to the website in the following slide and practise more

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Link


6.2 Past Simple & Present Perfect
Snap je dit onderwerp en kun je dit toepassen in een Engelse zin?
A
Ja!
B
Jawel, maar ik wil er nog mee oefenen.
C
Jawel, maar ik zou het fijn vinden het nog even te herhalen.
D
Ik snap er niks van.

Slide 26 - Quiz

Review vocabulary
Chapter 3

Slide 27 - Slide

Terugblik
Woordvolgorde: Wie, ?, ?, ?, ?

Slide 28 - Slide

the/my mother/fed/in the garage/dog/this morning/frightened/at 7am

Slide 29 - Open question

Put these words in the right order
In Italy/a/we/holiday/spent/last year/wonderful

Slide 30 - Open question

clearly
He CLEARLY likes soccer.
A
duidelijk
B
zeker

Slide 31 - Quiz

disappointing
My low grade for English is very DISAPPOINTING.
A
spannend
B
verrassend
C
teleurstellend
D
indrukwekkend

Slide 32 - Quiz

blockbuster
The new fast and furious movie is a BLOCKBUSTER.
A
filmen
B
kaskraker
C
vervolg
D
rolverdeling

Slide 33 - Quiz

recognise
She was wearing a mask, so I did not RECOGNISE her.
A
herinneren
B
herkennen
C
leuk vinden
D
spannend vinden

Slide 34 - Quiz

compare
You can't COMPARE money and happiness.
A
hebben
B
vergeten
C
meten
D
vergelijken

Slide 35 - Quiz

atmosphere
The party had a good ATMOSPHERE, everyone was smiling.
A
muziek
B
sfeer
C
locatie
D
aanwezigheid

Slide 36 - Quiz

busking
I saw a man with a guitar BUSKING.
A
op straat spelen voor geld
B
optreden
C
muziek maken
D
spelen

Slide 37 - Quiz

venue
Lucky in Rijssen is a VENUE for bands
A
locatie
B
plek van optreden
C
feestje
D
plek

Slide 38 - Quiz

participate
I wanted to PARTICIPATE in the school musical.
A
negeren
B
schrijven
C
deelnemen
D
spelen in

Slide 39 - Quiz

Slide 40 - Link

Hoe vond je de les gaan?
😒🙁😐🙂😃

Slide 41 - Poll

Is er iets wat je nog niet goed begrijpt? Zo ja, wat dan?

Slide 42 - Open question