GR 7.1 - Werkwoordsvormen

Werkwoordsvormen
Grammatica woordsoorten
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 14 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 35 min

Items in this lesson

Werkwoordsvormen
Grammatica woordsoorten

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Als het goed is, weet je aan het eind van deze les: 
- wat de kenmerken en functie van werkwoorden in een zin zijn; 
- hoe je bepaalt wat de werkwoorden zijn en hoe je de werkwoordsvormen kunt herkennen. 

Slide 2 - Slide

Lezen
Zijn jullie al begonnen met het lezen van een geschikt boek? 
Zorg ervoor dat je hier in elk geval snel aan begint!

Slide 3 - Slide

Controleren huiswerk
We kijken samen naar opdracht 5 tot en met 8 op pagina 29. 

Slide 4 - Slide

Opdracht 5
a knalharde
b stomste
c opvallend
d loeiende, betere
e Britse, Amerikaanse
f rijdende
g nieuwste, slaapverwekkend
h veilig
i prachtige, invloedrijkste

Slide 5 - Slide

Werkwoorden
Werkwoorden zijn dingen die je kunt doen of die kunnen gebeuren. 
Maar werkwoorden dragen meer informatie met zich mee. 

Als een werkwoord een persoonsvorm is, geeft het 'de persoon' aan. 

Er zijn ook andere werkwoordsvormen, zoals het infinitief (hele werkwoord), het voltooid deelwoord en het onvoltooid deelwoord. 

Slide 6 - Slide

Werkwoordstijden
Alle werkwoorden in de zin vormen samen het gezegde. Dit zorgt ervoor dat een zin in een bepaalde 'tijd' staat. Om die tijd te bepalen, letten we op drie zaken. 

- Staat er een voltooid deelwoord in de zin? 
- In welke vorm staat de persoonsvorm van de zin?
- Staat er een vorm van het werkwoord 'zullen' in de zin?

Slide 7 - Slide

Werkwoordstijden
Onvoltooid tegenwoordige tijd
Onvoltooid verleden tijd
Voltooid tegenwoordige tijd
Voltooid verleden tijd
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd
Onvoltooid verleden toekomende tijd
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd
Voltooid verleden toekomende tijd
ik roep
ik riep
ik heb geroepen
ik had geroepen
ik zal roepen
ik zou roepen
ik zal hebben geroepen
ik zou hebben geroepen

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

In welke vorm staan de volgende zinnen?
Hij zou vorige week zijn vierde marathon gelopen moeten hebben. 

In de winter eet hij het liefst erwtensoep met roggebrood. 

Zij heeft na een lange wedstrijd eindelijk haar concurrente verslagen. 

Voltooid deelwoord? Tijd persoonsvorm? Vorm van zullen?

Slide 13 - Slide

Aan de slag!
Werk nu aan opdracht 1 tot en met 4 op pagina 31. 

Slide 14 - Slide