Herhalingstoets V2H Par. 6.1 en 6.2

Slaven werden uit  ........1........  gehaald om te werken op de  .........2........ in de kolonies. Daar verbouwden ze suiker, koffie, tabak, cacao en ........3.......... De leefomstandigheden van de slaven waren .........4........ Het .............5............... lag hoger dan het ...............6...............
Sleep de juiste woorden naar de plek hierboven. 
Geboortecijfer
Sterftecijfer
Bevolkingsgroei
Goed 
Slecht
Plantages
Boerderijen
Olie
Rubber
Katoen
Afrika
Amerika
Europa
1 / 18
next
Slide 1: Drag question
GeschiedenisMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Slaven werden uit  ........1........  gehaald om te werken op de  .........2........ in de kolonies. Daar verbouwden ze suiker, koffie, tabak, cacao en ........3.......... De leefomstandigheden van de slaven waren .........4........ Het .............5............... lag hoger dan het ...............6...............
Sleep de juiste woorden naar de plek hierboven. 
Geboortecijfer
Sterftecijfer
Bevolkingsgroei
Goed 
Slecht
Plantages
Boerderijen
Olie
Rubber
Katoen
Afrika
Amerika
Europa

Slide 1 - Drag question

Wat betekent de naam "Marron"?
A
Weggelopen slaven
B
Weggelopen dieren
C
Weggelopen vee
D
Weggelopen schapen

Slide 2 - Quiz

Waarom waren Marrons een gevaar voor de plantages?
A
Omdat ze slaven probeerden te bevrijden en daarom de plantages aanvielen.
B
Omdat ze plantages platbranden om zo de eigenaars te vermoorden.
C
Omdat ze plantagegoederen gingen stelen en gebruikten in hun eigen gemeenschappen.
D
Omdat zij slaven ophaalden en terugstuurden naar Afrika.

Slide 3 - Quiz

Wat zijn de verschillen tussen slavernij in de Antillen en Suriname.
(twee antwoorden goed)
A
Op de Antillen deed men ander werk en werkte men niet echt op plantages.
B
In Suriname werkte men in de zoutwinning en plantages, op de Antillen werkten ze in de haven.
C
In de Antillen waren de marrongemeenschappen klein en in Suriname groot.
D
In de Antillen was vluchten niet mogelijk omdat het kleine eilanden waren.

Slide 4 - Quiz

In Azië waren minder slaven dan in Amerika.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 5 - Quiz

In Azië waren naast Afrikanen ook andere volkeren slaaf.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 6 - Quiz

Wat was het verschil in verzet tegen slavernij rond het jaar 1700 en 1800?
A
In 1700 was er nauwelijks verzet tegen slavernij want mensen hadden slaven nodig en in 1800 was er alleen maar verzet tegen slavernij.
B
In 1700 waren er nog geen Afrikaanse slaven in Amerika, in 1800 wel, dus kwamen ze tegen verschillende soorten slaven in verzet.
C
In 1700 kwam er vooral verzet als de leefomstandigheden van slaven verslechterden. In 1800 kwamen ze ook echt tegen het systeem van slavernij in verzet, dit kwam door de invloed van de verlichting.
D
In 1700 werden slaven goed behandeld en alleen als ze geen loon kregen, kwamen ze in verzet. In 1800 kregen ze geen loon meer en gingen ze zich daartegen verzetten.

Slide 7 - Quiz

Wat betekent 'abolitionisme'
A
Een koning die alle macht heeft
B
Beweging tot het behouden van slavernij
C
Beweging tot afschaffing van slavernij
D
Beweging tot het afschaffen van koloniën

Slide 8 - Quiz

Wat is geen reden om slavernij af te schaffen?
A
Het is onchristelijk.
B
Het gaat tegen het gelijkheidsprincipe in.
C
Het gaat tegen het vrijheidsprincipe in.
D
Het is niet voordelig.

Slide 9 - Quiz

Sleep de zinnen in de juiste volgorde
1
2
3
4
5
Suriname wordt een Nederlandse kolonie
Engeland verbiedt slavenhandel
Het abolitionisme komt op in Engeland en de VS
Nederland schaft slavernij in de kolonies af
De WIC haalt slaven uit Afrika naar Amerika

Slide 10 - Drag question

Waarom werkte de afschaffing van slavenhandel niet om slavernij weg te krijgen?
A
Omdat de handel dan wel ondergronds (illegaal) werd gedaan.
B
Omdat slaven houden niet verboden werd, dus slavernij bleef bestaan.
C
Omdat de slavenhandelaren nu slaveneigenaren werden en gewoon doorgingen.
D
Omdat plantage-eigenaars zelf hun slaven gingen halen in het binnenland van de koloniën.

Slide 11 - Quiz

Waar was het abolitionisme bijzonder actief?
A
Nederland
B
Verenigde Staten
C
Jamaica
D
Groot-Brittannië

Slide 12 - Quiz

Wat was een van de oorzaken voor het ontstaan van de Amerikaanse burgeroorlog?
A
De noordelijke staten wilden slavernij afschaffen en het zuidelijke staten niet.
B
De zuidelijke staten wilden slavernij afschaffen en de noordelijke staten niet.
C
De Amerikaanse president had in 1860 slavernij afgeschaft en het zuiden was het er niet mee eens,
D
De Amerikaanse president had in 1860 slavernij afgeschaft en het noorden was het er niet mee eens.

Slide 13 - Quiz

Wie won de Amerikaanse Burgeroorlog en wat was het gevolg?
A
Het Noorden won, ook de Zuidelijke staten moesten zich aan het totale verbod op slavernij houden.
B
Het Zuiden won, ook de Noordelijke staten moesten zich aan het totale verbod op slavernij houden.

Slide 14 - Quiz

Wanneer schaft Nederland in Suriname en op de Antillen slavernij af?
A
1860
B
1863
C
1870
D
1883

Slide 15 - Quiz

Waarom waren de meeste slaven in 1873 alsnog "slaaf" in de Nederlandse koloniën?
A
Omdat ze graag door bleven werken voor hun voormalig eigenaar.
B
Omdat ze nog 10 jaar voor hun eigenaar moesten werken, dat was onderdeel van de regeling.
C
Omdat ze een schadevergoeding bij elkaar moesten werken voor hun voormalig eigenaar.
D
Omdat ze toen opnieuw konden worden verkocht als werknemer.

Slide 16 - Quiz

Hoe heet de feestdag over de bevrijding van slaven op 1 juli?

Slide 17 - Open question

Plantage-eigenaren moesten op zoek naar nieuwe landarbeiders, daarvoor werden contractarbeiders gezocht (kwamen vanuit andere werelddelen).
Welke omschrijving legt het beste hun werkomstandigheden uit?
A
Contractarbeiders waren vrij en hadden voldoende loon om te kunnen overleven.
B
Contractarbeiders waren niet vrij en hadden niet voldoende loon om rond te kunnen komen.
C
Contractarbeiders waren vrij en hadden vaak net genoeg geld om terug te kunnen keren naar hun moederland
D
Contractarbeiders waren vrij, maar hadden een slecht loon waardoor ze niet konden terugkeren naar eigen land.

Slide 18 - Quiz