Hne duits mavo 2 10 januari 2023

Einen guten Rutsch ins neue Jahr

Klasse 8
Dienstag, 10. Januar
1 / 33
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Einen guten Rutsch ins neue Jahr

Klasse 8
Dienstag, 10. Januar

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Was machen wir heute?



-Guten Rutsch
-Wiederholung
-Buch B

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Link

Guter Rutsch
betekenis komt van glijden
A
stimmt
B
stimmt nicht

Slide 5 - Quiz

Guter Rutsch
uitspraak bestaat al
A
mehr als 500 Jahre alt
B
100 Jahre alt
C
50 Jahre alt
D
kürzer(korter) als 50 Jahre alt

Slide 6 - Quiz

Guter Rutsch
komt van reizen
A
falsch
B
falsch
C
richtig
D
richtig

Slide 7 - Quiz

persoonlijke vnw
d
e
w
i
s/S

Slide 8 - Slide

ik = ich
jij = du
hij = er
zij = sie
het = es
wij = wir
jullie = ihr
zij = sie
u = Sie
ezelsbruggetje:
i d e w i s/S

Slide 9 - Slide

Het werkwoord "sein"
  • In het Nederlands "zijn"
  • "sein"  moet je kunnen vervoegen

Slide 10 - Slide

ich bin
du bist
er ist
sie ist
es ist
wir sind
ihr seid
sie sind
Sie sind

Slide 11 - Slide

Vertaal de woorden tussen haakjes.
Mein Freund heißt Julian.
(Hij is) .... ....15 Jahre alt.

Slide 12 - Open question

Vertaal het woord tussen haakjes.
Frau Stolze wohnt neben uns.
(Zij is ).... .... sehr freundlich.

Slide 13 - Open question

Vertaal het woord tussen haakjes.
Haben Sie Kinder?
Ja, (zij zijn) noch jung, 2 und 3 Jahre.

Slide 14 - Open question

Vertaal het woord tussen haakjes.
Wie alt (zijn jullie)?

Slide 15 - Open question

Vertaal het woord tussen haakjes.
(wij zijn) beide 12 Jahre alt.

Slide 16 - Open question

stam werkwoord

- hele werkwoord  -en of -n


voorbeeld:

wohnen

stam: wohn

feiern

stam: feier

Slide 17 - Slide

stam:
spielen

Slide 18 - Open question

stam:
wandern

Slide 19 - Open question

stam:
kommen

Slide 20 - Open question

vervoegen regelmatige w.w.
kies het juiste antwoord of noteer de juiste vertaling van de regelmatige werkwoorden op -en

Slide 21 - Slide

zwemmen = schwimmen
jij zwemt = du ______________
A
schwimme
B
schwimmst
C
schwimmt
D
schwimmen

Slide 22 - Quiz

schrijven = schreiben
hij schrijft = er ______________
A
schreiben
B
schreibst
C
schreibt
D
schreibe

Slide 23 - Quiz

spelen
Er__________ gerne Fußball.

Slide 24 - Open question

vieren
__________ du deinen Geburtstag noch?

Slide 25 - Open question

leren
__________ ihr gerne Mathe?

Slide 26 - Open question

klokkijken Duits

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Wortschatz: Die Zeit
die Zeit                                       tijd
die Stunde                                uur
die Uhr                                        uur; horloge
Wie spät ist es?                       Hoe laat is het?  
Es ist...                                         Het is....

Slide 29 - Slide

Vertaal:
Het is half drie

Slide 30 - Open question

Vertaal:
Het is kwart over zeven.

Slide 31 - Open question

Vertaal:
Het is tien voor half negen.

Slide 32 - Open question

Tekst Buch B Seite 6

Slide 33 - Slide