This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Items in this lesson
DNA
les 4
Slide 1 - Slide
argumenteren
Slide 2 - Slide
Een argument is een uitleg waarom je iets vind.
Wat is een argument?
Let op de woorden:
want
omdat
waarom
dus
want en omdat staan vaak aan het begin van een zin. Waarom en dus aan het einde.
Slide 3 - Slide
Gebruik de AUB methode:
Hoe maak je een goed argument?
Argument: Noem eerst je argument
Uitleg: - waarom is het zo?
- waarom is het goed of slecht dat het zo is
Bijvoorbeeld: geef een voorbeeld (of cijfers of feiten van het internet)
Slide 4 - Slide
timer
1:00
Argumenteer met je groepje over de nature/nurture stelling.
Kies uiteindelijk degene met de beste argumenten uit.
Slide 5 - Slide
Onderzoek
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
- Vergelijkingsonderzoek: zoeken naar verschillen en overeenkomsten
- Gevolgenonderzoek: vergelijken, wat gebeurt er als....?
- Oorzakenonderzoek: doelgericht zoeken naar een antwoord, hoe kun je...?
- Meetonderzoek: meten van gegevens, hoeveel ....?
Soorten onderzoek
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Video
Een stelling waarvan we nog niet weten of die waar of onwaar is.
Wat is een hypothese?
Slide 10 - Slide
Welke hypothese is het best:
Houden meer jongens of meer meisjes uit onze klas van pindakaas?
A
Ik denk dat meisjes meer van pindakaas houden.
B
Ik weet het nog niet.
C
Jongens houden meer van pindakaas
D
In onze klas houden meisjes meer van pindakaas dan jongens
Slide 11 - Quiz
Bedenk zelf een goede hypothese :
Gaan leerkrachten op onze school vaker op vakantie dan leerlingen?
Slide 12 - Open question
materiaal methode
Werkwijze
Slide 13 - Slide
Beschrijf het gebruikte materiaal zo nauwkeurig mogelijk. Maak hier een mooie "boodschappenlijst" van.
Materiaal
Slide 14 - Slide
Beschrijf hoe je het onderzoek uitgevoerd hebt. Iemand anders moet aan de hand van je verslag het onderzoek precies na kunnen doen. Vermeld nooit resultaten in dit onderdeel.
Methode
Slide 15 - Slide
Verdeel de taken
Materialenbaas:
Jij regelt de materialen
Schrijver:
Jij legt afspraken vast
Taakkapitein:
Jij zorgt dat iedereen een evengrote inbreng heeft