2HV chp 6 grammaire h - het werkwoord aller (gaan)

Het werkwoord aller (gaan)
1 / 18
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Het werkwoord aller (gaan)

Slide 1 - Slide

avoir
être
aller
gaan
hebben
zijn

Slide 2 - Drag question

Het werkwoord aller (gaan)

Je vais à Paris.

Je vais à l'école.


Slide 3 - Slide

Het werkwoord aller (gaan)

Je vais à Paris.
Ik ga naar Parijs.

Je vais à l'école.
Ik ga naar school.


Slide 4 - Slide

aller
je vais
tu vas
il va
elle va
on va
nous allons
vous allez
ils vont
elles vont
gaan
ik ga
jij gaat
hij gaat
zij gaat
wij gaan
wij gaan
jullie gaan, u gaat
zij gaan (m)
zij gaan (v)

Slide 5 - Slide

Kies de juiste vorm van aller:
Tu ___ à Paris?
A
vas
B
va

Slide 6 - Quiz

Kies de juiste vorm van aller:
Elle ___ à l'école.
A
va
B
vais

Slide 7 - Quiz

Kies de juiste vorm van aller:
Mon frère ___ à la boulangerie.

Slide 8 - Open question

Kies de juiste vorm van aller:
Nous ___ visiter notre soeur.

Slide 9 - Open question

Le verbe aller
Un peu plus difficile:

Tu vas au cinéma? 
- Oui, ... au cinéma.


Slide 10 - Slide

Le verbe aller
Un peu plus difficile:

Tu vas au cinéma? 
- Oui, ... au cinéma.

Oui, je vais au cinéma.

Slide 11 - Slide

Vous allez à l'école?
Oui, ___ à l'école.
A
nous allons
B
vous allez

Slide 12 - Quiz

Elle va en ville?
Oui, ... en ville.
A
tu vas
B
elle va

Slide 13 - Quiz

Le futur proche

Je vais visiter Paris. 

Mon ami va acheter un livre.

Slide 14 - Slide

Le futur proche
Je vais visiter Paris. 
Ik ga Parijs bezoeken.

Mon ami va acheter un livre.
Mijn vriend gaat een boek kopen.

Slide 15 - Slide

Vul de futur proche in (zoals in toets):
Tu (gaat eten) ___ une pizza.

Slide 16 - Open question

Vul de juiste vertaling in (zoals in toets): Ce weekend, je (ga dansen) ___.

Slide 17 - Open question

Je peux le faire!
Dit gaat me lukken!
0100

Slide 18 - Poll