les 5 Romeinse samenleving

• Geschiedenis
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1

Les 6 Romeinse samenleving

Les 5: Romeinse samenleving

De les gaat zo beginnen

• Pak je etui
• Tas van tafel
  
• Laptop blijft in de tas
  
• Als timer is afgelopen ligt alles klaar

Lesplanning

• Uitleg Romeinse samenleving
• Aan de slag met PO Romeinen
• Afsluiting

Verwachting gedrag:

Stil tijdens uitleg & filmpjes

De samenleving in 4 groepen

Wat waren de kenmerken van deze 4 sociale groepen? 

Patriciërs

Rijkste mensen (adel), waren vaak grootgrondbezitters (veel boerderijen) of werkten in het Senaat. Wat was functie senaat? 

Woonden in grote villa's aan de rand van de stad. Hadden vaak buitenhuizen/boerderij buiten stad. Huishouden/vermaak gerund door slaven. Leefden in luxe. Onderwijs in grieks

Arme en rijke plebejers

Romeinse burgers

Rijke plebejers

luxe huizen villa's, slaven in huishouden,

Beroep: handelaren of grondbezitters. konden senator of consul worden, want hadden geld. onderwijs in grieks. 

Arme plebejers/proletariërs

vaak vanuit boerderijen naar stad verhuist om werk te zoeken. Wonen in krotten/woonblokken, slechte hygiëne en dicht op elkaar. Geen slaven die huishouden doen. geen keuken in huis dus halen eten bij een thermopolium. 

Slaven

Vaak slaven uit veroverde gebieden.

Worden gezien als bezit.​

Zij mogen geen eigen beslissingen nemen​

Kunnen zich vrij kopen of vrijgelaten worden door eigenaar​

Slaven met opleiding hebben belangrijke functies in huishouden van hun meester.​

Meestal ellendig leven voor laagste status.​

Elke bevolkingsgroep ging naar...

Circus maximus

Thermen

Amfitheater

Tot aan stukje slachtoffers van de baan halen.

We gaan aan de slag met het PO!

Deadline: week 9, 26 feb laatste les

28 feb: inleveren in lokaal 260 voor 15:00

Stap 2: Informatie verzamelen

Bepaal welke informatie belangrijk is en je dus wilt presenteren in je lapbook. Verwerk deze gegevens eerst in een mindmap: zoek alles op over jouw onderwerp

Zorg dat de volgende elementen in de lapbook zijn verwerkt:

a. WIE, WAT, WAAR, WANNEER, WAAROM en HOE vragen. Bijvoorbeeld: Wie was Julius Caesar of Wie hadden er huisdieren? (Alle vragen op aparte vouwsels)

b. Twee bronnen: 1 primair en 1 secundair (afbeelding + uitleg waarom het bij het onderwerp past)

c. Minstens twee illustratieve afbeeldingen (afbeeldingen + uitleg waarom het bij het onderwerp past)

d. Een zelfbedachte onderzoeksvraag en het antwoord op die vraag.

e. Wist je dat?jes

f. Bronnenlijst

wat is primair en secundair? wat is een illustratieve afbeelding? 

 Stap 3: Lapbook in elkaar zetten

4. Omslag: het onderwerp, een afbeelding van het onderwerp, je naam en je klas staat. 

5. Bedenk welke vouwsels goed passen bij de informatie die je wilt gaan presenteren. 

6. Maak de vouwsels

7. Leg de vouwsels goed neer zonder ze al vast te plakken.

8. Schrijf de belangrijke informatie per vouwsel op

9. Liggen de vouwsels zoals je ze graag wilt hebben en staat de tekst er goed in/onder? Plak ze dan op.

10. Controleer of alle elementen op het lapbook verwerkt zijn.

11. Lever je lapbook in.

Afsluiting

Huiswerk optioneel:

• Vouwsels maken