zinnen/pers vnw/werkwoord in de zin

Nederlands leren is een eitje



Get your folder out, your notebook and a pen
Pak je map, je schrift en een pen
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Nederlands leren is een eitje



Get your folder out, your notebook and a pen
Pak je map, je schrift en een pen

Slide 1 - Slide

Inquiry question (lesdoel)
Hoe ziet een zin eruit? What does a sentence look like?
Wat zijn persoonlijke voornaamwoorden? What are personal pronouns in Dutch?
Wat is de Dag van de talen? What is the Day of the languages?


Slide 2 - Slide

Wat doen we vandaag?
Dag van de talen

zinnen (sentences)

persoonlijke voornaamwoorden (personal pronouns)

getallen bingo

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Link

De kinderen vieren de Dag van de Talen.
We vieren (celebrate) de Dag van de Talen.
Onderwerp (subject)
werkwoord of persoonsvorm (finite verb)

Slide 5 - Slide

Sentence with personal pronoun

Kees leest een boek.
Hij leest een boek. 
Hij=Kees. 

Personal pronoun refers to people: ik, je jij, jou, u, hij, zij, ze, het, wij, we, jullie, mij, zij, hem, haar ons, hen hun en ze.

Slide 6 - Slide

zijn-to be

ik ben blij 
jij bent blij
hij/zij is blij

singular=enkelvoud

wij zijn blij
jullie zijn blij
zij zijn blij

plural=meervoud

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Quiz
Please log in into Lesson Up. 

Slide 9 - Slide


Find the verb
Jeremy rent heel hard.
A
Jeremy
B
heel
C
rent
D
hard

Slide 10 - Quiz


Find the verb
Myra leest een mooi boek
A
Myra
B
leest
C
een
D
boek

Slide 11 - Quiz


Find the verb:
Robin vindt appeltaart lekker.
A
Robin
B
slagroom
C
vindt
D
lekker

Slide 12 - Quiz


Find the verb:
Liam en zijn broertje spelen met mij.
A
Liam
B
zijn
C
broertje
D
spelen

Slide 13 - Quiz


Find the verb
In het nieuwe huis verven ze de muren wit.
A
nieuwe
B
van
C
wit
D
verven

Slide 14 - Quiz

Find the verb:

Ik kijk een filmpje op mijn computer.
A
Ik
B
dag
C
kijk
D
filmpje

Slide 15 - Quiz

Find the verb

Ben jij Nederlands?


A
jij
B
Nederlands
C
ben

Slide 16 - Quiz

Find the verb

Hij loopt naar huis.
A
hij
B
loopt
C
naar
D
huis

Slide 17 - Quiz

Fleur heeft mooi blond haar.
A
Fleur
B
heeft
C
blond
D
there is no verb

Slide 18 - Quiz

Continue task
Phase 1 students-do the oefeningen (exercises) on the copy.
Klare taal herhalingstoets 1-4
Phase 2 students also do the leestaak 
Please hand in your work. Put your name on the papers.

Slide 19 - Slide

Luisteren en spreken

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide