UNIDAD 1 Mi familia y yo - parte 3 2CM

Español A1/A2 
1 / 30
next
Slide 1: Slide
SpaansMBOStudiejaar 1

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Español A1/A2 

Slide 1 - Slide

Hasta ahora
Verbos SER y TENER
El alfabeto
Pronunciación (uitspraak)
Numeros 1 - 20
Los pronombres (persoonlijke voornaamwoorden)
Los artículos (lidwoorden)
                            ¿Preguntas? ¿Dudas? 
      

Slide 2 - Slide

Programa de hoy
Sustantivos (zelfstandige naamwoorden
Plural (meervoud)
Verbos (werkwoorden) regulares terminando en -AR 

Slide 3 - Slide

Repaso: 
ejercicio pronombres
ser & tener

Slide 4 - Slide

Pronombres personales
Yo = Ik
Tú = Jij
Él/Ella/Usted = Hij/zij/u (enkelvoud)
Nosotros/as = Wij
Vosotros/as = Jullie
Ellos/ellas = Zij (meervoud)

Slide 5 - Slide

Weet jij de persoonlijke voornaamwoorden in het Spaans? Koppel de juiste Nederlandse betekenis eraan. 
Doe daarna hetzelfde met de rode kaartjes. (Weet je een woord niet? zoek het op!)
YO
ÉL, ELLA, USTED
NOSOTROS, NOSOTRAS
VOSOTROS, VOSOTRAS
ELLOS, ELLAS, USTEDES
ik
jij
María y Pepe
zij (mv)
wij
hij
jullie
zij
mi hermano y yo
u (mv)
Isabel y tú
Juan
señor González

Slide 6 - Drag question

Yo (tener) veinte años.
(Ik ben twintig jaar oud)
A
Tienes
B
Tiene
C
Tengo
D
Tenemos

Slide 7 - Quiz

Él (ser) dentista.
(hij is tandarts)
A
Es
B
Soy
C
Eres
D
Sois

Slide 8 - Quiz

Nosotros (tener) una casa grande.
(wij hebben een groot huis)
A
Tienen
B
Tenéis
C
Tenemos
D
Tengo

Slide 9 - Quiz

Tu (ser) muy guapo.
(jij bent erg knap)
A
Soy
B
Es
C
Son
D
Eres

Slide 10 - Quiz

Sustantivos (zelfstandig naamwoorden)

Mannelijke zelfstandige 
naamwoorden eindigen op:
 -O: zoals EL libro (het boek), EL niño  (de jongen), EL cuaderno (het schrift)
 -L: zoals EL hotel (het hotel), EL árbol (de boom) 
 -AJE: zoals EL equipaje (de bagage), EL garaje (de garage)
 -OR: zoals EL amor (de liefde) EL vendedor (de verkoper)
-MA: zoals EL sistema (het systeem).


Vrouwelijke zelfstandige naamwoorden eindigen op:
-A: zoals LA casa (het huis), LA niña 
(het meisje) LA bicicleta (de fiets)
-SIÓN: LA decisión (de beslissing) 
-CIÓN: LA estación (het station) 
-DAD: LA edad (de leeftijd) LA verdad (de waarheid)
-TAD: LA libertad (de vrijheid),
 -ED: LA pared (de muur)


Slide 11 - Slide

Mannelijke & vrouwelijke lidwoorden (Los artículos)


Slide 12 - Slide

Plural (meervoud)
Als je een Spaans woord in het meervoud zet komt er 's' of 'es' bij.

  • Eindigt een zelfstandig naamwoord op een klinker (A/E/O/U/I)?    +s
  • Eindigt een zelfstandig naamwoord niet op een klinker?               +es


La mesa >    Las mesas                            El rotulador  >   Los rotuladores 
El libro    >    Los libros                              Una ciudad   >   Unas ciudades
Vergeet niet dat je ook het lidwoord moet aanpassen naar het meervoud!

Slide 13 - Slide

Plural (meervoud)
Woorden eindigend op klinkers (a, e, i, o, u)  -> + s
fruta -> frutas,  libro -> libros,  nombre -> nombres

Woorden eindigend op medeklinkers  -> + es
hotel -> hoteles, canción -> canciones 
PAS OP! Uitzonderingen: woorden op  -y + es: rey = reyes
woorden op -z (z = c): feliz = felices

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

Slide 16 - Link

Slide 17 - Link

Regelmatige werkwoord 
eindigend op -AR
Hele werkwoord eindigend op -AR

Bijv. hablar, cantar, viajar, caminar

Stam + vervoeging
Hele ww = cantar
Stam = cant + vervoeging

Slide 18 - Slide

De stammen van
hablar, viajar en caminar
zijn:

Slide 19 - Mind map

Vervoeging ww op -ar (p25)
Yo                        stam + o                    hablo               ik praat
Tú                        stam + as                  hablas            jij praat
El/ella/Ud        stam + a                     habla              hij/zij/u praat
Nosotros/as  stam + amos            hablamos     wij praten
Vosotros/as   stam + áis                 habláis            jullie praten
Ellos/ellas/Uds stam + an              hablan            zij praten

Slide 20 - Slide

verbos regulares (regelmatige werkwoorden)
-ar, -er, -ir



Hablar
(praten)

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Video

Slide 23 - Link

Slide 24 - Link

- AR werkwoorden
yo bail
tú bail
él/ella/usted bail
Nosotros/nosotras bail
vosotros/as bail
ellos/ellas/ustedes bail
-O
-AS
-A
-AMOS
-ÁIS
-AN

Slide 25 - Drag question

Sleep de -AR werkwoorden naar de juiste plek.
3.  Yo...................perfectamente el inglés.
1. Tú...............la salsa y el flamenco.
2. Pedro.............música española en su dormitorio.
5. Nosotros..................bien.
4. Carlos y tú .............por el parque.
6. Juan y María .......................en la escuela.
hablo
bailas
escucha
camináis
cantamos
estudian

Slide 26 - Drag question

Oefenen met regelmatige werkwoorden op -AR
YO
ÉL, ELLA, USTED
NOSOTROS, NOSOTRAS
VOSOTROS, VOSOTRAS
ELLOS, ELLAS, USTEDES
HABLO
BAILO
CANTA
BAILAN
ESCUCHAS
TOCAMOS
ESCUCHÁIS
BAILA
HABLAN
CANTAMOS
ESTUDIÁIS
HABLAS

Slide 27 - Drag question

Slide 28 - Video

Chequeo de tareas 
LessonUp:  
Unidad 1 Mi familia y yo - parte 1, 2 y 3
Quizlet:
SPA A1 Unidad 1 Letras E-L
SPA A1 Unidad 1 Letras M-R
(Leren + Test)


Slide 29 - Slide

¡Hasta la próxima clase!

Slide 30 - Slide