do/does

'to be'  = zijn
I am = ik ben
you are = jij bent
he is = hij is
she is = zij is
it is = het is
we are = wij zijn
you are = jullie zijn
they are = zij zijn

1 / 21
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

'to be'  = zijn
I am = ik ben
you are = jij bent
he is = hij is
she is = zij is
it is = het is
we are = wij zijn
you are = jullie zijn
they are = zij zijn

Slide 1 - Slide

I + am
I am is een vaste combinatie. Am kan NOOIT met you, we, she, etc. 

Slide 2 - Slide

SHIT-regel
He, she & it krijgen altijd IS. 

she + he + it = shit

Slide 3 - Slide

Wat blijft dan over?
you
we
they
+
are

Dit is net zoals de andere, een vaste combinatie. 

Slide 4 - Slide

+ / - / ?
Bevestigende zinnen zeggen dat iets zo is. 
Voorbeeld (+) : I am happy.
Ontkennende zinnen zeggen dat iets niet zo is.
Voorbeeld (-) : I am not happy.
Vragen maken doe je door am/is/are vooraan te zetten.
Voorbeeld (?) : Am I happy?


Slide 5 - Slide

I + ?
A
am
B
is
C
are

Slide 6 - Quiz

You + ?
A
am
B
is
C
are

Slide 7 - Quiz

She + ?
A
am
B
is
C
are

Slide 8 - Quiz

We + ?
A
am
B
is
C
are

Slide 9 - Quiz

it + ?
A
am
B
is
C
are

Slide 10 - Quiz

Maak de zin ontkennend:
I am happy
A
I am happy
B
I am not happy
C
Am I happy?

Slide 11 - Quiz

Maak de zin vragend:
You are angry
A
You are angry
B
You are not angry
C
Are you angry?

Slide 12 - Quiz

Maak de vraag bevestigend:
Is she nervous?
A
She is nervous
B
She is not nervous
C
Is she nervous?

Slide 13 - Quiz

We kunnen korter!
I am kun je voluit schrijven maar je kunt het ook korter maken. Dit geldt voor alle vormen van To be.
I am = I'm 
You are = you're
he is = he's 
we are = we're 
they are = they're 


Slide 14 - Slide

Dit kan ook met 'not' in ontkennende zinnen
Voorbeeld:
You are not going out  kan op 2 manieren. 

You're not going out.
You aren't going out.

Slide 15 - Slide

In je boek blz 47 staan meer voorbeelden
She is not helping.

She's not helping
She isn't helping.




Slide 16 - Slide

Amn't bestaat niet
Bij am kan je alleen maar:

I am not feeling sick
I'm not feeling sick

I amn't bestaat niet!!!

Slide 17 - Slide

You are not swimming.
A
You're not swimming
B
You aren't swimming

Slide 18 - Quiz

They are not walking the dog.
A
They'nt walking the dog.
B
They aren't walking the dog.
C
They're not walking the dog.
D
They not walking the dog.

Slide 19 - Quiz

I am not staying over.
A
I'm not staying over.
B
I amn't staying over.

Slide 20 - Quiz

It is not cold.
A
It isn't cold.
B
It not cold.
C
It's not cold.
D
It'nt cold.

Slide 21 - Quiz