What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Periode 1 Zinsdelen
Zinsdelen (werkboek p.260-p.264)
1 / 34
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
This lesson contains
34 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
50 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Zinsdelen (werkboek p.260-p.264)
Slide 1 - Slide
Zinsdelen 3F
Persoonsvorm
Onderwerp
Werkwoordelijk gezegde
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
bijwoordelijke bepaling
Slide 2 - Slide
Persoonsvorm (pv)
Pv kwijt, zin in andere tijd.
Het werkwoord dat verandert, is de pv.
De werkwoorden die veranderen, zijn de pv's
.
Wij lopen/liepen naar huis.
Wij lopen/liepen naar huis, maar als de bus komt/kwam, lopen/liepen we niet.
Slide 3 - Slide
Wat is de persoonsvorm?
Zijn nieuwe brommer wordt morgen geleverd.
A
Zijn nieuwe brommer
B
wordt
C
morgen
D
geleverd
Slide 4 - Quiz
Wat is de persoonsvorm?
Rick gaat met zijn broer naar een concert.
A
Zijn broer
B
Rick
C
gaat
D
naar een concert
Slide 5 - Quiz
Het gezegde (gz), bevat alle (delen van) werkwoorden
De persoonsvorm + alle werkwoorden uit de zin.
Woordje
te
voor een
werkwoord
hoort er ook bij!
Weet je dit probleem
op te lossen
?
Bij een scheidbaar werkwoord ook opletten!
Karim
levert
zijn opdracht op tijd
in
(hele ww is '
inleveren
')
"aan het' bij het werkwoord?
Problemen
aan het oplossen.
Slide 6 - Slide
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Stefan eet vaak verse vis.
A
vis
B
Stefan
C
vaak
D
eet
Slide 7 - Quiz
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Stefan heeft vaak verse vis gegeten.
A
Stefan
B
heeft
C
heeft gegeten
D
verse vis
Slide 8 - Quiz
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Stefan zou vaak verse vis hebben gegeten.
A
zou gegeten
B
zou hebben
C
Stefan
D
zou hebben gegeten
Slide 9 - Quiz
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Hij stond in de deuropening te gapen.
A
Hij
B
stond
C
stond te
D
stond te gapen
Slide 10 - Quiz
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Die jongen draait helemaal door.
A
draait door
B
Die jongen
C
draait
D
helemaal
Slide 11 - Quiz
Onderwerp
Wie/Wat + gezegde?
Verandert de pv van getal...dan verandert ook het onderwerp.
Mijn buurmeisje heeft nieuwe laarzen gekocht.
Mijn buurmeisjes hebben nieuwe laarzen gekocht.
Slide 12 - Slide
Wat is het onderwerp?
De oude man is gisteren aangereden op het fietspad.
A
De oude man
B
is aangereden
C
gisteren
D
op het fietspad
Slide 13 - Quiz
Wat is het onderwerp?
Mijn buurmeisje heeft nieuwe laarzen gekocht.
A
laarzen
B
heeft gekocht
C
Mijn buurmeisje
D
buurmeisje
Slide 14 - Quiz
Vind het onderwerp!
De afgelopen maanden is de actiegroep Rebellion Extinction meerdere keren in het nieuws geweest.
A
de afgelopen maanden
B
in het nieuws
C
de actiegroep Rebellion Extinction
D
meerdere keren
Slide 15 - Quiz
Lijdend voorwerp (lv)
Wie / wat + ww.gez. + ond?
1. Pv en ww.gez.
2. Onderwerp.
3. Dan wie/wat + ww.gez. + ond?
Geen antwoord, geen lv
Slide 16 - Slide
Wat is het lijdend voorwerp?
Zij gaf een cadeau aan mij.
A
Zij
B
gaf
C
een cadeau
D
aan mij
Slide 17 - Quiz
Wat is het lijdend voorwerp?
Hij wilde graag een boksbal hebben.
A
een boksbal
B
hij
C
wilde hebben
D
graag
Slide 18 - Quiz
Wat is het lijdend voorwerp?
Denise geeft een mooi cadeau aan haar moeder.
A
geeft
B
een mooi cadeau aan haar moeder
C
Denise
D
een mooi cadeau
Slide 19 - Quiz
Meewerkend voorwerp
aan/voor wie + ww. gez. + ond. + ( lv?)
aan/voor in de zin? Dan erbij zetten.
Denise geeft
(aan)
mij een cadeau.
Rob gaf die nieuwe dvd
aan mij
.
De zon geeft
(aan)
ons energie.
Slide 20 - Slide
Wat is het meewerkend voorwerp?
Hij gaf mij een glas water.
A
Hij
B
gaf
C
een glas water
D
mij
Slide 21 - Quiz
Wat is het meewerkend voorwerp?
Kun je die gegevens aan haar doorgeven?
A
Kun doorgeven
B
die gegevens
C
aan haar
D
je
Slide 22 - Quiz
Wie heeft de klas de ppt gestuurd?
A
de klas
B
wie
C
de ppt
D
gestuurd
Slide 23 - Quiz
De bijwoordelijke bepaling (bijw.bep.)
De bijw. bep. geeft antwoord op vragen als waar, wanneer, waarheen, waardoor, waarvandaan, waarom en hoe.
De auto staat
in de garage.
De docent beloofde
te allen tijde
met respect
te handelen.
Slide 24 - Slide
Het warehouse in Rotterdam wordt uitgebreid.
A
Het warehouse
B
wordt uitgebreid
C
in Rotterdam
D
Het warehouse in Rotterdam
Slide 25 - Quiz
Werkwoordspelling
persoonsvorm t.t.
persoonsvorm v.t
voltooid en tegenwoordig deelwoord
deelwoorden als bijvoeglijk naamwoord
Slide 26 - Slide
Thierry heeft gisteren de hal......... (verven)
A
geverft
B
geverfd
Slide 27 - Quiz
Ze hadden te vroeg ....(juichen)
A
gejuichd
B
gejuicht
Slide 28 - Quiz
Het ....... idee werd goed ontvangen (verspreiden)
A
verspreidde
B
verspreide
Slide 29 - Quiz
Abdul stapte .......de trein in. (twijfelen)
A
twijfelend
B
twijfelent
Slide 30 - Quiz
Het ........ hout ligt nog na te smeulen (verbranden)
A
verbrandde
B
verbrande
Slide 31 - Quiz
Salman en Leandro ...... gisteren heel vaak (appen)
A
apte
B
appte
C
apten
D
appten
Slide 32 - Quiz
U .....(worden) zo snel mogelijk geholpen
Slide 33 - Open question
U kunt lezen wanneer het team .....(vergaderen)
Slide 34 - Open question
More lessons like this
Periode 1 Zinsdelen
March 2024
- Lesson with
26 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Blok 2 Les 1 Grammatica
November 2021
- Lesson with
10 slides
Nederlands
L17 Zinsdelen
April 2024
- Lesson with
49 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
Zinsontleden (alles)
October 2024
- Lesson with
39 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k, g, t
Leerjaar 1-3
Week 12
March 2021
- Lesson with
12 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
Les 5 (21 september 2024)
September 2024
- Lesson with
20 slides
Nederlands
Secondary Education
Age 12
L11 Zinsdelen
April 2024
- Lesson with
49 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
PV-WWG-OND-LV
2 days ago
- Lesson with
32 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 2