This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Oefenen voor Toets
Havo 4 Crisis
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Drag question
Slide 3 - Slide
Victor woont alleen op een eiland. Hij leeft van vruchten en vis. Victor is maximaal 8 uur per dag aan het werk, dat wil zeggen met het vangen van vis of het zoeken en plukken van vruchten. Op een werkdag vangt Victor 2 kg vis, of plukt 1 kg vruchten. Om in leven te blijven heeft hij heeft hij 0,5 kg vruchten nodig en 0,3 kg vis. Hoe hoog zijn de opofferingskosten van 0,1 kg vis?
A
0,05 kg vruchten
B
0,06 kg vruchten
C
0,2 kg vruchten
D
0,17 kr vruchten
Slide 4 - Quiz
In welk geval is sprake van investeren?
A
De baas van een restaurant koopt voor het bedrijf nieuwe borden bij Sligro.
B
De baas van een restaurant koopt voor eigen gebruik een messenset bij de Bijenkorf.
C
De baas van een restaurant stelt een nieuwe kok aan.
D
De baas van een restaurant legt € 1.200 in op een beleggingsrekening bij de Rabobank.
Slide 5 - Quiz
Zet onderstaande gebeurtenissen in een volgorde van eerste oorzaak (2) naar laatste gevolg (5). 1. Door dalende bestedingen daalt de productie. 2. Banken geven leningen aan mensen die de lasten van deze lening niet kunnen dragen. 3. Het consumentenvertrouwen daalt. 4. Bezittingen van banken worden minder waard doordat mensen met schulden niet kunnen terugbetalen. 5. Door dalende productie stijgt de werkloosheid. 6. Banken worden voorzichtiger met het uitlenen van geld.
A
2 - 4 - 6 - 3 - 1 - 5
B
2 - 6 - 4 - 1 - 3 - 5
C
2 - 4 - 6 - 1 - 3 - 5
D
2 - 6 - 4 - 3 - 1 - 5
Slide 6 - Quiz
Slide 7 - Slide
Transactiekosten
Alle inspanningen die gedaan moeten worden om een ruil (transactie) tussen 2 ruilende partijen tot stand te brengen
Slide 8 - Slide
Twee beweringen. Bewering I: In lijn B heb je bij een hoger uurloon altijd minder vrije tijd, dan bij lijn A. Bewering II: De verschuiving van lijn A naar lijn B komt uitsluitend door een hoger uurloon.
A
Beide beweringen zijn juist.
B
Bewering I is juist en bewering II is onjuist.
C
Bewering I is onjuist en bewering II is juist.
D
Beide beweringen zijn onjuist.
Slide 9 - Quiz
Slide 10 - Slide
3.6 Stel dat de bank kan volstaan met een liquiditeits% van 30%. Hij heeft een kas van €3.000. Bereken hoeveel de rekening-couranttegoeden max. kunnen zijn.
Slide 11 - Open question
3.8c De centrale bank eist een solvabiliteit van 15%. Bereken hoeveel extra krediet de bank nog mag verlenen