Taalverzorging hst. 1 - werkwoordspelling

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 3

werkwoordspelling

Werkwoordspelling 

Vandaag leer je de regels van de werkwoorden in de tegenwoordige tijd. Aan het eind kun je deze werkwoorden goed spellen.
Wat gaan we doen: - kijken wat je al weet
                                     - uitleg
                                     - oefenen

Een werkwoord is:

1. Een ander woord voor het onderwerp
2. Een doe-woord
3. Een woord die aangeeft welk werk iemand doet
4. Een woord die je weg kan laten uit een zin

Schrijf zoveel mogelijk werkwoorden op!

Werkwoorden zijn: 

- woorden die aangeven wat iemand doet

- woorden die zeggen wat iemand is 

- woorden die zeggen wat er gebeurt 

Kunnen veranderen van vorm. 

Jij BENT een student

Hij RENT halve marathons

Hij HEEFT genoeg bier GEHAD (meerdere ww in 1 zin) 

Het REGENDE gisteren

Welk woord in deze zin is het werkwoord:
Die film heb ik al gezien

Persoonsvorm

Er zijn twee manieren om de persoonsvorm te vinden:

-Maak een vraagzin. Het eerste werkwoord in de zin is de persoonsvorm.

-Verander de zin van tijd. Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.

De tegenwoordige tijd 

Tegenwoordige tijd

Werkwoorden in de tegenwoordige tijd (tt), schrijf je altijd met een -t, als je een t-klank hoort.

Stap 1: staat het werkwoord in de tt?
Stap 2: Ja: gebruik dan een -t

Voorbeeld:

De jongen loopt naar school.

Vandaag gebeurt er iets leuks.

Anna heeft prachtige ogen.

Mijn oma bestelt altijd appeltaart met slagroom.

Het zijn allemaal werkwoorden in de tt, dus ze eindigen met een -t. Er zijn twee uitzonderingen op deze regel.

Uitzonderingen

Als de stam van een werkwoord eindigt op een -d, dan kun je -dt achter elkaar krijgen.

Voorbeeld:
Hij brandt vandaag een kaarsje.
De stam van het werkwoord is brand. De regel bij hij is stam + t. Daarom krijg je -dt. 

Uitzonderingen

Als de zin vragend is, staat de persoon achter het werkwoord. Dan moet je alleen de stam schrijven.
Voorbeeld: 
Brand jij vandaag een kaarsje?
Normaal zou de regel bij 'jij' stam + t zijn, maar omdat 'jij' nu achter het werkwoord staat, is de regel dat je alleen de stam schrijft. 

We gaan nu oefenen. Geef in de volgende dia's het juiste antwoord.

(Worden) jij ook gek van al die werkwoordspelling?

1. wordt
2. word

Het (gebeuren) regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.

1. gebeurd
2. gebeurt
3. gebeurdt

Alex (vinden) jouw mening belangrijk.

1. vind
2. vinden
3. vindt
4. vint

(Verwijzen)
... je huisarts jou door naar een specialist?

1. verwijst
2. verwijs
3. verwijsd
4. verwees

Erik (verhuizen) morgen naar Raalte.

1. verhuisd
2. verhuist
3. verhuisde
4. verhuis

Het vliegtuig (landen) op Schiphol.

1. land
2. lant
3. landt
4. landen

Hij (worden) boos als je niet stopt.

1. wordt
2. word
3. worden
4. wort

Zij (beven) als ze een spin ziet.

1. beevt
2. beevd
3. beeft
4. beefd

Ik vind de tegenwoordige tijd nog lastig.

Ja

Nee

Waarom is
werkwoordspelling belangrijk?

Afsluiting

- Je hebt vandaag geleerd hoe je werkwoorden in de tegenwoordige tijd op de juiste manier moet schrijven.
- De volgende les gaan we verder met de verleden tijd.