Wijs iemand aan en zegt binnen 3 sec. zijn/haar naam.
Is je naam goed geraden? Ga achter de verzamelaar staan.
Is je naam fout geraden? Dan ben jij de nieuwe namenverzamelaar.
Slide 2 - Slide
Huiswerkcontrole
Alle benodigde spullen op tafel: pen, lesboek, aantekeningschrift.
Huiswerk open op de hoek van je tafel.
Slide 3 - Slide
Na deze les....
Weet je de hoofdzaken van de bijzaken in een tekst te scheiden.
Weet je hoe je uit een tekst moet citeren.
Weet je wat de aanleiding betekent bij het schrijven van een tekst.
Heb je aantekeningen over de aanleiding, kernzinnen en citeren in je schrift.
Weet je wat publiekgericht schrijven is.
Weet je waar je op moet letten bij het schrijven voor een specifiek publiek.
Slide 4 - Slide
Aanleiding
Neem over in je aantekeningenschrift.
Reden van de schrijver om een tekst te schrijven.
Kan de schrijver gebruiken als introductie van een tekst.
Meestal in de inleiding van een tekst.
Niet verwarren met het tekstdoel. Doel is wat je wilt bereiken bij de lezer.
Opdracht 1: vraag 2
Slide 5 - Slide
Hoofdzaken van een tekst
Staan in de kernzin van elke alinea.
Kernzin is de eerste, tweede of laatste zin van elke alinea.
Opdracht 1 vraag 5
Controleer of deze theorie in je aantekening van de vorige les staat.
Slide 6 - Slide
Citeren
Overnemen in je aantekeningenschrift
Betekenis: letterlijk opschrijven wat iemand heeft gezegd of geschreven.
Een citaat zet je altijd tussen aanhalingstekens: "....."
De aanhalingstekens komen altijd achter de punt, het uitroepteken of het vraagteken.
Bij het citeren van een hele zin uit een tekst neem je de hele zin over uit de tekst OF noteer je de eerste twee woorden en laatste twee woorden van de zin uit een tekst met punten ertussen.
Je zet achter het citaat de regelnummers uit de tekst.
Citeren van een hele zin: “Niemand die het ze geleerd heeft, omdat gedacht werd dat ze het wel weten.” (regels 27-29)
OF
“Niemand die ..... wel weten.” (regels 27-29)
Slide 7 - Slide
Belangrijkste theorie samenvatten
Slide 8 - Slide
Publiekgericht schrijven
Tijdens het schrijven denken aan je publiek.
Welke woorden passen het best bij mijn publiek?
Welke lay-out (plaatjes, lettergrootte) past het beste bij mijn publiek?
Wat weet mijn publiek over het onderwerp? Moet ik veel uitleggen of kan ik ervan uitgaan dat bepaalde kennis aanwezig is?
Slide 9 - Slide
The incredibles
Barbabella
Slide 10 - Slide
Opdracht
Lees beide verhalen.
Schrijf de verschillen op over: woordgebruik, lengte van de zinnen, lay-out, onderwerp van de teksten.
Bepaal het publiek voor beide verhalen.
Tweetallen, fluisterend overleggen.
10 minuten.
timer
1:00
Slide 11 - Slide
Huiswerkopdracht
Herschrijf The Incredibles in maximaal 10 zinnen.
Denk aan het woordgebruik en lengte van de zinnen!