Vragers & Aanbieders H3. Vraag en aanbod

Hoofdstuk 3 Vraag en aanbod
Vraaglijn
Verandering langs de vraaglijn
Verschuiving van de vraaglijn
Consumentensurplus

Aanbodlijn
Verandering langs  aanbodlijn
Verschuiving van aanbodlijn
Producentensurplus

1 / 50
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 3 Vraag en aanbod
Vraaglijn
Verandering langs de vraaglijn
Verschuiving van de vraaglijn
Consumentensurplus

Aanbodlijn
Verandering langs  aanbodlijn
Verschuiving van aanbodlijn
Producentensurplus

Slide 1 - Slide

Vraag naar frikandellen is afhankelijk van
  • Prijs.                          Als prijs daalt stijgt de vraag
  • Inkomen                 Als inkomen stijgt, stijgt de vraag
  • Bevolking               Als bevolking stijgt, stijgt de vraag
  • Prijs substitutiegoed, kroket duurder, stijgt vraag naar frikandel
  • Prijs complementair goed, curry goedkoper, stijgt vraag naar frikandel
  • Als voorkeur voor frikandel stijgt, stijgt de vraag

Slide 2 - Slide

Vraagfunctie
Wat is het verband tussen de prijs (P = oorzaak)
en de gevraagde hoeveelheid (Qv = gevolg)?

Dit is een negatief verband omdat als de prijs (P)
daalt, de gevraagde hoeveelheid (Qv) stijgt en als de
prijs (P) stijgt, de gevraagde hoeveelheid (Qv) daalt.

Vraagfunctie: Qv = -20P + 324

Let op: hoeveelheid (Q) op de horizontale as,
               en de prijs (P) op de verticale as!

Slide 3 - Slide

Betalingsbereidheid
 Maximumprijs die je wilt betalen

Slide 4 - Slide

Consumentensurplus
Stel je de vraaglijn rechts voor en de prijs van het
product is € 12,50. Jan is bereid € 20 te betalen.
Consumentensurplus = € 20 - € 12,50 = € 7,50
Dus:  betalingsbereidheid - prijs

Wanneer we al deze individuele 
meevallers bij elkaar optellen, vinden we het
consumentensurplus. Hoe groter het surplus, hoe
groter de welvaart.

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Consumentensurplus uitrekenen:
Basis X hoogte X 0,5
50.000 X (160 - 60)  X 0,5 = € 2.500.000

Slide 7 - Slide

Verschuiving langs en van de vraaglijn
  • Verschuiving langs de vraaglijn: 
als de prijs (p) verandert van een 
product

  • Verschuiving van de vraaglijn 
(zie figuur rechts):
als er bij dezelfde prijzen meer of minder vraag is
1
1
2
2

Slide 8 - Slide

Oorzaken verschuiving van de vraaglijn
  1. stand van de economie
  2. inkomen (van de consumenten)
  3. bevolkingsomvang (aantal consumenten)
  4. behoefte (voorkeur van de consumenten)
  5. prijzen van substitutie (vervangende) goederen
  6. prijzen van complementaire (aanvullende) goederen
  7. wettelijke bepalingen (zoals subsidies)
  8. incidentele factoren (zoals terrorisme, epidemie of ramp)

Slide 9 - Slide

Maken 3.7
timer
3:00

Slide 10 - Slide

Antwoorden
Prijs stijgt. Beweging langs de lijn. Niet van de lijn
Prijs daalt. Beweging langs de lijn. Niet van de lijn

Slide 11 - Slide

De vraagfunctie van een treinreis Buitenpost - Amsterdam luidt Qv = -0,5P + 50 (met Qv in 1.000 per maand).
Hoeveel vragers zijn er bij een prijs van € 20?
A
30.000
B
40.000
C
50.000
D
60.000

Slide 12 - Quiz

Door welke van de volgende veranderingen verschuift de vraaglijn van Coca-Cola niet?
A
het inkomen van consumenten stijgt
B
de prijs van Coca-Cola daalt
C
de behoefte aan cola daalt
D
de prijs van 7-up stijgt

Slide 13 - Quiz

Als het aantal kopers van wasmachines toeneemt, verschuift de vraaglijn van wasmachines ...
A
naar rechts
B
naar links
C
niet

Slide 14 - Quiz

Lestaak
Maken tot en met 3.14

5 minuten werken, zachtjes overleg
8 minuten in stilte
timer
5:00
timer
8:00

Slide 15 - Slide

Opgave 3.6     A
Vraagfunctie vlucht Eindhoven - Antalya: Qv = -0,9P + 450

a. Bereken het aantal tickets bij een prijs van € 0 en € 400.
  • Qv (P = 0) = -0,9 x € 0 + 450 = 450  tickets               
  • Qv (P = 400) = -0,9 x € 400 + 450 = 90  tickets

Slide 16 - Slide

Opgave 3.6   B
Tekenen lijn:
1) twee getallen voor P invullen, uitrekenen welke Q waarde daarbij hoort
P = 0, Q = 450           P = 400, Q = 90

2) Voor P en voor Q nul invullen
P = 0, Q = 450   
Q = 0 --> 0 = -0,9 P + 450     
-0,9 P + 450 = 0
-0,9 P = - 450
P = -450/ -0,9 = 500
Tweede punt:    P = 500, Q = 0

Slide 17 - Slide

Opgave 3.6   C,D
Qv (P = 100) = -0,9 x € 100 + 450 = 360 tickets

Slide 18 - Slide

Opgave 3.6 E en F
Vraagfunctie vlucht Eindhoven - Antalya: Qv = -0,9P + 450

e. Welke prijs moet de maatschappij vaststellen om 2 vliegtuigen met 189 passagiers te vullen?
2 X 189 = 378 tickets
Qv = 378 =>                  -0,9P + 450 = 378
                                                  - 450         - 450
                                              -0,9P = -72  
                                                   P =  -72/ -0,9 = € 80
f. Daalt door de prijsverlaging van € 100 naar € 80 ook de omzet?
Omzet = p x q = > 360 x € 100 = € 36.000 naar 378 x € 80 = € 30.240 => omzetdaling! 

Slide 19 - Slide

Aanbodfunctie en lijn
Wat is het verband tussen de prijs (P = oorzaak)
en de aangeboden hoeveelheid (Qa = gevolg)?

Dit is een positief verband omdat als de prijs (P)
daalt, de aangeboden hoeveelheid (Qa) daalt en als de
prijs (P) stijgt, de aangeboden hoeveelheid (Qa) stijgt.

Aanbodfunctie: Qa = 5P - 25

Let op: hoeveelheid (Q) op de horizontale as,
               en de prijs (P) op de verticale as!
Qa

Slide 20 - Slide

Aanbod (Qa) is afhankelijk van
  1. prijs (p)                          Als prijs stijgt, stijgt het aanbod
  2. aantal aanbieders    Als aantal aanbieder stijgt, stijgt het aanbod
  3. kosten                            Als kosten stijgen, daalt het aanbod
  4. wettelijke bepalingen (zoals heffingen)   Als heffing stijgt, daalt 't aanbod
  5. innovatie                     Door techniek tegen lagere kosten kunnen maken,                                                  aanbod stijgt

Slide 21 - Slide

Verschuiving langs en van de aanbodlijn
  • Verschuiving langs de aanbodlijn: prijs (p)
  • Verschuiving van de aanbodlijn (zie figuur rechts):
  1. aantal aanbieders
  2. kosten
  3. wettelijke bepalingen (zoals heffingen)
  4. innovatie
1
1
2
2

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Aanbodfunctie (tekenen)
Teken de aanbodfunctie: Qa = 5P - 25

  • Assenstelsel, horizontale en verticale as?
  • Q (hoeveelheid) altijd op de horizontale as!
  • P (prijs) altijd op de verticale as!
  • Wat je nodig om een (rechte) lijn te tekenen?
  • Punt 1: vul 0 in voor Qa, en bereken P!
  • 0 = 5P - 25 => 5P = 25 => P = 25 / 5 => P =  € 5          (0; 5)
  • Punt 2. vul een grotere P in dan bij punt 1, en bereken Qa!
  • Qa (P=20) = 5 x € 20 - 25 = 75                                          (75; 20)

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Producentensurplus
Bereken o.b.v. de figuur het producentensurplus.
  • oppervlakte groene driehoek (producentensurplus)
  • verticaal prijs (p) = € 25 - € 10 = € 15
  • horizontaal hoeveelheid (q) = 30 - 0 = 30
  • producentensurplus = € 15 x 30 x 0,5 = € 225
Bereken o.b.v. de figuur het totale surplus.
  • oppervlakte oranje driehoek (consumentensurplus)
  • verticaal prijs (p) = € 50 - € 25 = € 25
  • horizontaal hoeveelheid (q) = 30 - 0 = 30
  • consumentensurplus = € 25 x 30 x 0,5 = € 375
  • totale surplus = producentensurplus + consumentensurplus =  € 225 + € 375 = € 600

Slide 29 - Slide

Marktevenwicht

  - evenwichtsprijs = € 13,89
  - evenwichtshoeveelheid = 44,44

1. bereken de omzet in het evenwicht
  • omzet = p x q = € 13,89 x 44,44 = € 617,27

Slide 30 - Slide

Welke variabele staat op de verticale as bij een aanbodlijn?
A
prijs (p)
B
hoeveelheid (q)

Slide 31 - Quiz

De aanbodfunctie van elektrische fietsen in Nederland luidt Qa = 2P - 2000 (met Qa in 1.000 stuks per jaar). Bij welke prijs worden er 1 miljoen per jaar aangeboden?
A
€ 1.000
B
€ 1.500
C
€ 2.000
D
€ 2.500

Slide 32 - Quiz

Als de overheid door de nieuwe klimaatdoelen de accijns op benzine verhoogd, verschuift de aanbodlijn van benzine ...
A
naar rechts
B
naar links
C
niet

Slide 33 - Quiz

Voor een markt gelden de volgende vraag en aanbod functie Qv = -2P + 80 en Qa = 4P - 40. Bereken de evenwichtshoeveelheid
A
20
B
30
C
40
D
60

Slide 34 - Quiz

Lestaak
Maken tot en met 3.14

5 minuten werken, zachtjes overleg
8 minuten in stilte
timer
5:00
timer
8:00

Slide 35 - Slide

Verschuiving aanbodlijn links
  • Aantal aanbieders daalt
  • Kosten productie stijgen
  • Stijging heffing (belasting)

Slide 36 - Slide

Verschuiving aanbodlijn rechts
  • Aantal aanbieders stijgt
  • Kosten productie dalen
  • Innovatie (meer aanbieden tegen zelfde kosten)
  • Subsidie

Slide 37 - Slide

Maken
Opgave 3.16
Nakijken

Slide 38 - Slide

Opgave 3.16




Op een bepaalde vliegroute gelden de volgende functies:
 Qv = -0,5P + 80    &    Qa = P - 40 (met Q x 1.000)

a. Teken de vraag en -aanbodlijn geef de evenwichtsprijs en -hoeveelheid op de assen aan.

Slide 39 - Slide

Slide 40 - Slide

Opgave 3.16
Vliegroute: Qv = -0,5P + 80    &    Qa = P - 40 (met Q x 1.000)


b. Bereken de evenwichtsprijs.
  • Qv  = Qa => -0,5P + 80 = P - 40 => -1,5P = -120 => P = € 80
c. Bereken de bijbehorende marktafzet en -omzet.
  • marktafzet = Qv (P = € 80) = (-0,5 x € 80 + 80 ) x 1.000 = 40.000  tickets
  • marktomzet = p x q = € 80 x 40.000 = € 3.200.000
d. Arceer het producentensurplus.
e. Arceer het consumentensurplus

Slide 41 - Slide

Slide 42 - Slide

Opgave 3.16 (vervolg)
f. De overheid besluit een belastingheffing van € 6 per ticket,
    hoe verschuift de aanbodlijn?
  • de aanbodlijn verschuift naar links (boven), minder aanbod bij dezelfde prijs

  • Toelichting: Omdat de kosten per product toenemen, neemt de winstmarge (per product) af en zal het aanbod bij elke prijs / dezelfde prijs / zonder prijsverandering minder worden. De aanbodlijn verschuift daardoor naar links.

g. Door de heffing verandert de aanbodlijn in Qa = P - 46. Bereken de nieuwe evenwichtsprijs.
  • Qv = Qa => -0,5P + 80 = P - 46 => -1,5P = -126 => P = € 84

Slide 43 - Slide

Opgave 3.16 (vervolg)


h. Bereken het aantal tickets dat bij de nieuwe prijs wordt gevraagd en aangeboden.
  • Qv (P = € 84) = (-0,5 x € 84 + 80 ) x 1.000 = 38.000 tickets

i. Bereken de opbrengst voor de overheid.
  • Opbrengst overheid = € 6 x 38.000 = € 228.000 

j. Bereken hoeveel procent van de heffing is doorberekend aan de consument.
  • De prijs is gestegen van € 80 naar € 84, de heffing is € 6, dus 4/6 × 100% = 66,7%

Slide 44 - Slide

Opgave 3.16 (vervolg)

k. Wordt het totale surplus groter of kleiner door de heffing?
  • Het totale surplus wordt kleiner.
  • Als de aanbodlijn naar links (boven) verschuift, wordt zowel de driehoek van het consumentensurplus als de driehoek van het producentensurplus kleiner.

Wordt de totale welvaart groter of kleiner?
  • Dat is de vraag hoe goed de overheid de heffing weer besteedt in de economie.

Slide 45 - Slide

In stilte lezen en maken
Bladzijde 44 'volledige mededinging
Maken 3.17 en 3.18
timer
5:00

Slide 46 - Slide

Markt van volledige mededinging
  • Veel aanbieders
  • Homogeen product--> product is in ogen van consument identiek --> laagste prijs komt tot stand
  • Transparante markt --> alle informatie is beschikbaar
  • Vrije toetreding

Slide 47 - Slide

Marktmechanisme
Stel prijs is € 8. 
Aanbod is dan 9. 
Vraag is 2. Aanbodoverschot. De prijs moet zakken.
Prijs wordt € 6
Vraag en aanbod komt in evenwicht
Aanbod
Vraag

Slide 48 - Slide

Marktmechanisme
Stel prijs is € 4. 
Aanbod is dan 3. 
Vraag is 10. Vraagoverschot
Prijs moet stijgen.
Prijs wordt € 6
Vraag en aanbod komt in evenwicht
Vraag
Aanbod

Slide 49 - Slide

Surplus is welvaart 
Totaal van consumentensurplus en producentensurplus 
= totaal surplus = welvaart

Echter productie van tuinmeubelen --> ontbossing, verdwijnen diersoorten.
Negatieve effecten van productie

Slide 50 - Slide