13.4 Letter of application - Grammar: pitfalls

Chapter 13 - Letters and emails

13.4 Letter of application


1 / 31
next
Slide 1: Slide
EngelsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Chapter 13 - Letters and emails

13.4 Letter of application


Slide 1 - Slide

GOALS
- you find out what the content of an application letter should be 

- you know the most common grammar/spelling pitfalls and practice these to prevent mistakes in your writing


Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Slide 4 - Video

About last class . . 
Grammar:

- passive

Slide 5 - Slide

make passive:
The hunter killed the lion.

Slide 6 - Open question

Someone has cleaned the windows.

Slide 7 - Open question

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Letter of application
also known as a cover letter 

Slide 11 - Slide

• Spelling: gebruik geen samentrekkingen/afkortingen
• Grammatica: door sommige fouten kan je boodschap verkeerd of zelfs helemaal niet overkomen. Schrijf heldere zinnen en controleer je grammatica. (TIJD)
• Woordkeus: geen populaire taal of straattaal.
• Indeling: zorg voor een inleiding, kern en afsluiting.

Slide 12 - Slide

 • Inleiding: hoe kom je aan de vacature, waarom je schrijft, 
wie ben je.
• Kern: waarom geïnteresseerd in het bedrijf? Laat zien dat je voldoende weet over het bedrijf. Jouw kwaliteiten en hoe die relevant zijn voor de baan en verwijs naar je cv.

• Slot: geef aan dat je graag op gesprek komt, via de telefoon of Teams. Zeg dat je uitziet naar een antwoord.

Slide 13 - Slide

GEEN straattaal

I (ik) --> altijd hoofdletter

Can I help you?

you (jij) --> geen U

wanna = want to

gonna = going to

Slide 14 - Slide

afsluiting

NIET: greetings
(postcard holiday destination)




informal:
Best wishes
Love

formal:
Sincerely
Respectfully
 Faithfully
Best regards

Slide 15 - Slide

Pitfalls (valkuilen)

Slide 16 - Slide


too - to - two

than - then

their - there - they're

your - you're

its - it's 

where - were - we're

loose - lose

witch - which - (with) 





Slide 17 - Slide

too – to – two


too = te (voor bijvoeglijke naamwoorden)
too = ook (aan het einde van een zin)
to = naar, om te, aan, te

two = twee




It is too dangerous to go near a lion. 

She said she applied for that position, too.
I am going to Scotland in August.
Those two mechanics can fix anything.



Slide 18 - Slide

than – then

than = dan (in vergelijkingen)


then = toen, dan (geeft een tijd aan)


My sister types faster than you do.
  

And then she said: ‘We’d like to hire you.’

Slide 19 - Slide

their – there – they’re

their = hun (bezittelijk voornaamwoord)

there = er, daar

they’re = they are


It is their own decision.

I haven’t worked there since I was sixteen.

They’re very friendly and hospitable.

Slide 20 - Slide

your – you’re

your = jouw (bezittelijk voornaamwoord)

you’re = you are


I read about your vacancy on LinkedIn.

You’re a very dedicated worker.

Slide 21 - Slide

its – it’s

its = van hem/haar/het (bezittelijk voornaamwoord)

it’s = it is / it has



The animal was in its cage.


It’s the best job I’ve ever had.
It’s been a year since I graduated.

Slide 22 - Slide

. . . are too many possible answers to this question.
A
They're
B
Their
C
There

Slide 23 - Quiz

She doesn't care about . . .
origins in antiquity.
A
its
B
it's

Slide 24 - Quiz

Is this . . . phone?
A
you're
B
your

Slide 25 - Quiz

It's usually hotter . . .
this in July.
A
then
B
than

Slide 26 - Quiz

. . . did you find this information?
A
Were
B
We're
C
Where

Slide 27 - Quiz

NU Engels online 13.4

do ex. 2 + grammar 48 + extra grammar 48

Time left: search for a CV template in Canva

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Link

Slide 31 - Link