Dagprogramma

Waarom is een goed dagprogramma belangrijk?
A
De wet eist dat
B
Zodat iedereen binnen je organisatie weet wat te doen.
C
Bied houvast, veiligheid en voorspelbaarheid
D
Goed voor de concentratie
1 / 11
next
Slide 1: Quiz
Pedagogisch werkMBOStudiejaar 1

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Waarom is een goed dagprogramma belangrijk?
A
De wet eist dat
B
Zodat iedereen binnen je organisatie weet wat te doen.
C
Bied houvast, veiligheid en voorspelbaarheid
D
Goed voor de concentratie

Slide 1 - Quiz

Op welke groep is een dagprogramma de grootste uitdaging?
A
Alle groepen!
B
Babygroep
C
peutergroep
D
verticaal

Slide 2 - Quiz

Een goed dagritme heeft....
A
Een goede balans, tussen rustige momenten en actieve.
B
minimaal 3 leidsters
C
Een pauze van anderhalf uur
D
minimaal 5 activiteiten

Slide 3 - Quiz

Een boekje voorlezen voor het slapen gaan is een voorbeeld van;
A
Een ritueel
B
Een handeling
C
Sensomotoriek
D
structuur

Slide 4 - Quiz

Op mijn werk is er een goed en duidelijk dagprogramma, met zowel geplande activiteiten als vrijspel.

Slide 5 - Poll

Wat houdt het vier ogen principe in?
A
Er moet altijd 1 paar extra ogen meekijken
B
een bepaalde observatie
C
Een geplande activiteit
D
Geen van alle is juist

Slide 6 - Quiz

Het dagprogramma van een baby moet...
A
Vooral bestaan uit veel rust
B
Nauw aansluiten op het programma thuis
C
niet te strak zijn
D
werkbaar zijn voor het KDV

Slide 7 - Quiz

Welk van onderstaand is een onderdeel van een dagprogramma?
A
Afscheid nemen
B
begroeten
C
Wennen
D
alle bovengenoemde

Slide 8 - Quiz

Wie is Marianne Riksen Walraven?
A
Ontwikkelingspsycholoog, oprichter wet IKK
B
Orthopedagoog
C
Oprichtster Efteling
D
Spelkundige

Slide 9 - Quiz

Een van de voorwaardes die zij geschept heeft voor goede kwaliteit Kinderopvang
A
het bieden van emotionele veiligheid
B
Persoonlijke kwaliteit bevorderen
C
Sociale kwaliteiten bevorden
D
allen

Slide 10 - Quiz

Wat is belangrijk bij het afscheids ritueel?
A
kort en krachtig
B
Altijd zwaaien
C
Ouder mag pas gaan als het kind niet huilt
D
geen van bovenstaande

Slide 11 - Quiz