Reizen met het openbaar vervoer

Reizen met het openbaar vervoer
1 / 17
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Reizen met het openbaar vervoer

Slide 1 - Slide

Welke voertuigen horen bij het openbaar vervoer (OV)?

Slide 2 - Mind map

Met welk openbaar vervoer ben jij weleens geweest?

Slide 3 - Open question

Welk openbaar vervoer is er in het land waar jij vandaan komt?

Slide 4 - Open question

de ov-chipkaart

Slide 5 - Slide

het treinkaartje
de strippenkaart

Slide 6 - Slide

Heb jij een ov-chipkaart?

Slide 7 - Open question

Regels in de trein

Slide 8 - Slide

Wat betekent dit pictogram in de trein?
A
Je moet stil zijn.
B
Je mag rustig praten.
C
Je mag gewoon praten.
D
Je moet op de computer.

Slide 9 - Quiz

de bus
regels in de bus (azc bus)?

Slide 10 - Slide

Wat doet de mevrouw?

A
uitstappen
B
wachten
C
een kaartje kopen.

Slide 11 - Quiz

beleefd zijn

Slide 12 - Slide

Het is druk in de trein.
Jij zit op een stoel.
Deze meneer stapt in.
Wat ga je doen?

A
Ik blijf zitten.
B
Ik ga staan en de meneer mag zitten.

Slide 13 - Quiz

Het is druk in de trein.
Jij zit op een stoel.
Deze mevrouw stapt in.
Wat ga je doen?
A
Ik blijf zitten.
B
Ik ga staan en de mevrouw mag zitten.

Slide 14 - Quiz

Het is druk in de trein.
Jij zit op een stoel.
Deze mevrouw stapt in.
Wat doe je?
A
Ik blijf zitten.
B
Ik ga staan en de mevrouw mag zitten.

Slide 15 - Quiz

Agressie in het OV
https://www.youtube.com/watch?v=fuHjdQZ78N0

wat vind je ervan?

Slide 16 - Slide

Uitspelen: Hoe reis je met het OV?
Hulpzinnen reiziger:                                     Hulpzinnen chauffeur:
"Goedemiddag"                                              "Goedemiddag"
"Mag ik een kaartje alstublieft?"             "Ja, dat mag. 2 euro alstublieft.
"Hier is 2 euro"                                                "Hier is het kaartje"
"Dankuwel"                                                       "Fijne dag"

Slide 17 - Slide