Ik kan de verschillen tussen betaalde en onbetaalde productie benoemen.
Ik kan aangeven wat er nodig is voor de productie (hulpmiddelen).
Ik kan aangeven wat de verschillen zijn tussen zelf produceren en uitbesteden.
Ik kan de waarde van de productie thuis uitrekenen.
Paragraaf 2.2 Een etentje thuis
Slide 3 - Slide
ANTWOORDEN TOEPASSINGSVRAGEN H2.2
6. A. De dagelijkse kosten voor voeding per persoon B. € 1,04 per dag C. Mannen tussen de 14 en 65 jaar
7. A. 3-jarige: € 0,27 + € 0,56 + € 1,22 + € 0,64 = € 2,69 per dag
B. 20-jarige vrouw: € 0,53 + € 1,33 + € 2,35 + € 1,62 = € 5,83 per dag. Het verschil is € 3,14 per dag.
8. A. Waspoeder en apparaatkosten B. Wasbeurt 60 °C = € 0,25 + € 0,06 + € 0,21 + € 0,47 = € 0,99 C. Wassen op 40 °C is het goedkoopst, want de de elektriciteitskosten (en waterkosten) zijn dan het laagst.
Slide 4 - Slide
Aan het eind van deze paragraaf kun je:
een staafdiagram en een cirkeldiagram maken
gegevens opzoeken in een staafdiagram en een cirkeldiagram.
een conclusie trekken uit een staafdiagram of cirkeldiagram.
Wat gaan we leren?
Slide 5 - Slide
Staafdiagram
Slide 6 - Slide
De betekenis van deze staafdelen staat in de legenda of in de staven zelf.
De betekenis van deze staafdelen staat in de legenda of in de staven zelf.
Wie doet het meeste onbetaalde werk?
Gestapelde staafdiagram
Slide 7 - Slide
Waaraan heeft Arthur de afgelopen maand het minste geld uitgegeven?
Cirkeldiagram
Slide 8 - Slide
OPDRACHTEN
timer
10:00
Maak de introductievragen (opdracht 1 t/m 5) op pagina 48 en 49 in duo's!
Huiswerk is 6, 8, 9, 11 en 12!
Klaar? Dan kun je alvast beginnen met de rest van de vragen. Dan hoef je thuis minder te doen!
Slide 9 - Slide
ANTWOORDEN INTRODUCTIEVRAGEN
1. A. Voor hun vrienden en voor henzelf
B. Dit soort productie is onbetaald en gebeurt door producenten.
2. A. Je kunt niet bakken of braden of snijden met je handen. (Meerdere antwoorden mogelijk)
B. Arbeid
3. A. regen – grondwater – waterzuivering – waterleidingnet – kraan B. Zonlicht, grond, regen
Slide 10 - Slide
ANTWOORDEN INTRODUCTIEVRAGEN
4. A. Het is goedkoper (Meerdere antwoorden mogelijk)
B. Ze hebben geen tijd of geen zin om te koken (Meerdere antwoorden mogelijk).