Quiz EHBO (les 1: H1-2-3)

Quiz EHBO 
1 / 18
next
Slide 1: Slide
EHBOHoger onderwijs

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes, text slide and 1 video.

Items in this lesson

Quiz EHBO 

Slide 1 - Slide

Geef een voorbeeld van een levensbedreigende situatie.

Slide 2 - Open question

Geef een voorbeeld van een niet-levensbedreigende situatie

Slide 3 - Open question

Wat is geen vitale functie van ons lichaam?
A
Het behouden van de lichaamstemperatuur
B
De spijsvertering
C
De hartslag (bloedsomloop)
D
De ademhaling

Slide 4 - Quiz

In eerste hulpverlening gebruiken we 6 basisprincipes. Wat betekent het principe "handel als eerste hulpverlener"?
A
Draag handschoenen om besmetting te vermijden.
B
Praat na de situaties met je collega's om alles te verwerken.
C
Stel jezelf voor en geef informatie.
D
Doe enkel handelingen die je mag uitvoeren.

Slide 5 - Quiz

Bij welke stap hoort dit thuis:
Je belt 112
A
Zorg voor veiligheid
B
Stel de toestand van het slachtoffer vast
C
Verwittig de hulpdiensten
D
Verleen verdere eerste hulp

Slide 6 - Quiz

Bij welke stap hoort dit thuis:
Je evacueert het slachtoffer alleen als er groot gevaar is
A
Zorg voor veiligheid
B
Stel de toestand van het slachtoffer vast
C
Verwittig de hulpdiensten
D
Verleen verdere eerste hulp

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Video

Bij welke stap hoort dit thuis:
Je controleert het bewustzijn
A
Zorg voor veiligheid
B
Stel de toestand van het slachtoffer vast
C
Verwittig de hulpdiensten
D
Verleen verdere eerste hulp

Slide 9 - Quiz

Bij welke stap hoort dit thuis:
Je spoelt de brandwonden met lauw water
A
Zorg voor veiligheid
B
Stel de toestand van het slachtoffer vast
C
Verwittig de hulpdiensten
D
Verleen verdere eerste hulp

Slide 10 - Quiz

Bij de reanimatie van een baby of een kind ligt de nadruk op:
A
Het geven van borstcompressies
B
Het geven van comfort
C
Het controleren van de hartslag
D
Het geven van beademingen

Slide 11 - Quiz

Wat is het reanimatieschema bij een baby of kind?
A
2 beademingen en 15 borstcompressies afwisselen
B
2 beademingen en 30 borstcompressies afwisselen
C
5 beademingen, daarna 15 borstcompressies en 2 beademingen afwisselen
D
5 beademingen, daarna 30 borstcompressies en 2 beademingen afwisselen

Slide 12 - Quiz

Controle van het bewustzijn 
Controle van de ademhaling

Slide 13 - Drag question

Hoe merk je dat er bij een baby of kind verstikking optreedt?
A
Het kind huilt zonder geluid
B
Het kind hoest en proest.
C
Het kind krijgt een roze huidskleur

Slide 14 - Quiz

Als een baby bij verstikking bewusteloos wordt, wat doe je? 
Ik geef toch beademingen. 
Ik geef geen beademingen. Dit is niet nuttig. 

Slide 15 - Drag question

Bij verstikking:
A
Je legt de baby op je onderarm en start met borststoten
B
Je legt de baby op je onderarm en start met rugslagen.
C
Je legt de baby op een harde ondergrond en start met borststoten
D
Je legt de baby op een harde ondergrond en start met rugslagen

Slide 16 - Quiz

Bij verstikking:
A
Je legt het kind op een harde ondergrond en start met borstcompressies
B
Je legt het kind op een harde ondergrond en start met rugslagen.
C
Je staat achter het kind en start met borstcompressies
D
Je staat achter het kind en start met rugslagen.

Slide 17 - Quiz

Wanneer moet je NIET doorverwijzen naar een arts?
A
Na het beademen wanneer je een stukje (vb. voedsel) in de longen geblazen hebt
B
Wanneer een baby aanhoudend hoest
C
Na het geven buikstoten
D
Na het geven van rugslagen

Slide 18 - Quiz