§ 3.4 Banken doen meer (deel 1)

Lesprogramma
Terugblik op §3.3 (5 Min.)
Uitleg §3.4 (25 min.)
Huiswerk: Opdracht 40 t/m 52
Rekenopdracht 8 t/m 14

1 / 25
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Lesprogramma
Terugblik op §3.3 (5 Min.)
Uitleg §3.4 (25 min.)
Huiswerk: Opdracht 40 t/m 52
Rekenopdracht 8 t/m 14

Slide 1 - Slide

Krediet en kredietkosten
Krediet is een een ander woord voor geld lenen

Kredietkosten is de rente die je extra betaald omdat je geld leent.

Slide 2 - Slide

Kredietkosten zijn….
A
Het geld dat je leent
B
De rente die je betaald over de lening

Slide 3 - Quiz

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

§3.4 Banken doen meer

Slide 6 - Slide

Leerdoelen §3.4:
  1. Wat betekend geld beleggen?
  2. Hoe zit de geldkringloop in elkaar?

Slide 7 - Slide

Leerdoel 1:
Wat betekend beleggen?

Slide 8 - Slide

Wat doen banken?

Slide 9 - Mind map

Wat zijn aandelen?

Slide 10 - Mind map

Aandelen
Geld niet sparen maar Beleggen
Je koop een stuk je van een (heel groot) bedrijf 
Mede-eigenaar 
Winst (dat heet dividend)
Je kunt je inleg verliezen
Beleggen met geld dat “je kan missen”.

Slide 11 - Slide

Koers

Slide 12 - Slide

Als je een aandeel hebt gekocht ben je mede eigenaar van het bedrijf
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quiz

Als het bedrijf failliet gaat ben je je geld kwijt?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 14 - Quiz

Als je een aandeel koopt ben je aan het beleggen
A
Ja
B
Nee

Slide 15 - Quiz

Je kan winst behalen door het aandeel te verkopen en/of dividend krijgen
A
Waar
B
Niet waar

Slide 16 - Quiz

Aandelen kun je kopen maar ook verkopen
A
Waar
B
Niet waard

Slide 17 - Quiz

Je koopt het aandeel Bicom in januari voor € 32,- en verkoopt € 47,- hoeveel winst heb je dan gemaakt.

Slide 18 - Open question

Je koopt 43 stuks van het aandeel Bicom in januari voor € 32,- en verkoopt € 47,- hoeveel winst heb je dan gemaakt.

Slide 19 - Open question

Hoeveel is de winst in procenten van het aankoopbedrag?
Aankoopbedrag was € 32,- en verkoop was € 47,-

Slide 20 - Open question

Leerdoel 2:
Hoe zit de geldkringloop in elkaar?

Slide 21 - Slide

Consumptie
Inkomens
Spaargeld
Consumptieve kredieten
Bedrijfskredieten

Slide 22 - Slide

Tot zover

Slide 23 - Slide

Huiswerk
Huiswerk: Opdracht 1 t/m 10
Rekenopdracht 8 t/m 14

Slide 24 - Slide

Terugblik op de les?

Slide 25 - Slide