This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
§3.1 Het nationaal-socialisme
Slide 1 - Slide
Huiswerk
Schrijf op in je agenda
Maken opdracht 3 t/m 13 van §3.1
Slide 2 - Slide
Leerdoelen
Je kunt uitleggen:
- Wat de belangrijkste ideeën van de nationaalsocialisten zijn
- Op welke manier Hitler aan de macht komt
- Dat Duitsland na 1933 een totalitaire staat wordt
Slide 3 - Slide
Rond 1930 was Duitsland de Weimarrepubliek. Noem een economisch en een politiek probleem van de Weimarrepubliek rond 1930.
Slide 4 - Open question
Bekijk de bron. Welk woord past het beste bij deze afbeelding van Adolf Hitler?
Hitler en zijn aanhangers dragen de vlag van het nationaalsocialisme, met in het midden het hakenkruis. Onderaan staat Es lebe Deutschland! (‘Leve Duitsland!’).
A
Aardig
B
Heldhaftig
C
Kalm
D
Neutraal
Slide 5 - Quiz
Bedenk wat de maker van de bron met dit schilderij duidelijk wil maken (denk aan de situatie in de Weimarrepubliek).
Hitler en zijn aanhangers dragen de vlag van het nationaalsocialisme, met in het midden het hakenkruis. Onderaan staat Es lebe Deutschland! (‘Leve Duitsland!’).
Slide 6 - Open question
Problemen in Duitsland
Na WOI zijn vele Duitsers boos over het Verdrag van Versailles
Door de wereldcrisis raken veel mensen ook werkloos
De bevolking heeft weinig vertrouwen in de democratie
Velen zijn bang voor een communistische revolutie
Dan raken ze hun vrijheid en weinige bezit kwijt
Slide 7 - Slide
De NSDAP
In deze onrust ontstaat in 1920 de NSDAP
Hun leider wordt Adolf Hitler
Hij ontwikkelt de ideologie nationaalsocialisme
Dit is een mix van fascisme, racisme en antisemitisme
Jodenhaat
Nationaalsocialistische Duitse Arbeiderspartij
Slide 8 - Slide
Opdracht
Ga naar §3.1 en zoek de 5 kenmerken van het nationaalsocialisme
Nationaalsocialisme
Slide 9 - Slide
Nationaalsocialisme
één partij, één leider
Alleen één sterke leider kan de problemen oplossen (de Führer). Democratie leidt tot teveel onenigheid
Nationalisme
Alle Duitsers moeten één sterk en welvarend land vormen
Militarisme
Geweld is normaal en het soldatenleven wordt verheerlijkt
anticommunisme
Nazi's geloven in eenheid van het Duitse volk. De klassenstrijd verwerpen zij; Duitse ondernemers en arbeiders moesten eensgezind zijn
Racisme en antisemitisme
De Nazi's vinden het Duitse 'ras' (Germanen/Ariërs) superieur en het mag niet verzwakt worden door vermenging met 'lagere' rassen, zoals Roma, Sinti en joden.
Slide 10 - Slide
Groei van de NSDAP
Door de wereldcrisis wordt de NSDAP steeds populairder
De Nazi's beloven Duitsland weer sterk te maken
Met slimme propaganda verspreiden de Nazi's hun ideeën
Dit leidt tot grote winst bij de verkiezingen van 1932
Slide 11 - Slide
Filmpje
Triumph des Willens (‘Overwinning van de wil’)
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Video
Hitler aan de macht
In 1933 wordt Hitler Rijkskanselier (minister president)
Datzelfde jaar brandt de Rijksdag (parlementsgebouw) af
Hierop gaat het parlement akkoord met de machtigingswet
Dit geeft Hitler onbeperkte macht in Duitsland
- Vrijheid van meningsuiting afgeschaft
- Persvrijheid afgeschaft
- Politieke vijanden gearresteerd
Slide 14 - Slide
Een totalitaire staat
Concentratiekampen
Andere politieke partijen worden verboden. Politieke tegenstanders worden zonder proces naar een concentratiekamp gestuurd
Controle
Knokploegen, de politie en de geheimde dienst (SD) houden de bevolking constant in de gaten
Censuur
De Nazi's bepalen de inhoud van de media
Organisaties
De Nazi's nemen de macht over in alle publieke organisaties (bv vakbonden). Soms moet je lid zijn om je beroep uit te mogen oefenen
Indoctrinatie
Middels indoctrinatie wordt de jeugd opgeleid tot goede Nazi's; jongens in de Hitlerjugend, meisjes in de Bund Deutscher Mädel
Slide 15 - Slide
Een tevreden volk
Hitler lost de economische problemen grotendeels op
Hij stopt de herstelbetalingen en investeert in het leger
Dit zorgt voor werkgelegenheid en meer inkomen
De werkloosheid daalt van 30% naar 7%
Slide 16 - Slide
Resumé
Pak je schrift
Schrijf voor jezelf op (of bedenk 4 vragen over) wat we deze les besproken hebben