This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Hoofdstuk 7. Senioren
actualiteit
leerdoelen
filmpje
instructie
maakwerk: opdracht 7.1 t/m 7.8
Slide 1 - Slide
Leerdoelen H7. Senioren
Ik kan de 8 begrippen op pagina 63 omschrijven (zie ook LWEO).
Ik kan het verschil uitleggen tussen het omslagstelsel en het kapitaaldekkingsstelsel.
Ik kan uitleggen dat er bij bedrijfspensioenen wordt geruild over de tijd.
Ik kan 3 inkomstenbronnen van ouderen noemen.
Ik kan het verschil tussen AOW en bedrijfspensioen uitleggen.
Ik kan een aantal beleggingsvormen noemen.
Ik kan verschillende beleggingsvormen tegen elkaar afwegen.
Ik kan uitleggen hoe een verandering van de verhouding tussen actieven en inactieven gevolgen kan hebben voor de hoogte van de AOW-premies en -uitkeringen.
Ik kan uitleggen dat vergrijzing een verhoging van de AOW-leeftijd noodzakelijk kan maken.
Slide 2 - Slide
Inkomen senioren
Slide 3 - Mind map
Filmpje
Vergrijzing, kijkvragen:
1. Wat zijn de oorzaken van de vergrijzing?
2. Wat zijn de gevolgen van de vergrijzing?
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Video
Filmpje
Vergrijzing, kijkvragen:
1. Wat zijn de oorzaken van de vergrijzing?
babyboom na de 2e wereldoorlog
anti conceptie (later en minder kinderen)
levensverwachting (we worden steeds ouder)
2. Wat zijn de gevolgen van de vergrijzing?
financieel (verhouding actieven / inactieven)
minder voorzieningen in de dorpen
arbeidsmarkt (minder arbeidsaanbod)
Slide 6 - Slide
Bevolkingspyramides NL
Slide 7 - Slide
Pensioen opbouwen
Op welke 3 manieren kan iemand pensioen
opbouwen?
AOW (van de overheid)
bedrijfspensioen (van werkgevers)
sparen / beleggen (zelf)
Slide 8 - Slide
Pensioenpijlers
Slide 9 - Slide
Omslagstelsel
De AOW (Algemene Ouderdoms Wet of staatspensioen) werkt volgens het omslagstelsel.
De actieven (werkenden) van nu betalen premie voor de AOW uitkering aan de inactieven (senioren) van nu.
Slide 10 - Slide
Nadeel omslagstelsel
Betaalbaarheid omslagstelsel is
in gevaar vanwege toenemende
vergrijzing.
Steeds minder actieven (werkenden)
voor meer inactieven (senioren)
Oplossing?
Slide 11 - Slide
Participatiegraad
De participatiegraad geeft aan hoeveel procent van de mensen die geschikt zijn om te werken ook daadwerkelijk bereid zijn om iets te doen.
Hoe hoger de participatiegraad hoe mee actieven (werkenden).
Slide 12 - Slide
Hoe houden wij in Nederland de AOW (staatspensioen) betaalbaar?
A
premie verhogen
B
uitkering verlagen
C
pensioenleeftijd verhogen
D
pensioenleeftijd verlagen
Slide 13 - Quiz
Pensioenleeftijd
De pensioenleeftijd is de leeftijd
waarop senioren met pensioen
gaan (van actief naar inactief).
Hoe hoger de pensioenleeftijd
hoe minder inactieven (senioren).
Slide 14 - Slide
Kapitaaldekkingsstelsel
Een pensioenfonds (bedrijfspensioen) werkt volgens het kapitaaldekkingsstelsel.
De werkenden van nu betalen premie voor hun eigen pensioenuitkering voor later (ruilen over tijd).
Slide 15 - Slide
Beleggingen
Aandelen
mede eigenaar van een bedrijf
rendement = dividend en koerswinst (of verlies)
Obligaties
lening met een vaste rente (coupon) en vaste looptijd
rendement = couponrente en koerswinst (of verlies)
Hypotheken
lening met onderpand
rendement = rente
Onroerend goed
rendement = huur en waardestijging (of daling)
Slide 16 - Slide
Bij welke belegging heeft een pensioenfonds kans op het meeste rendement?
A
aandelen
B
obligaties
C
hypotheken
D
onroerend goed
Slide 17 - Quiz
Bij welke belegging loopt een pensioenfonds het meeste risico?
A
aandelen
B
obligaties
C
hypotheken
D
onroerend goed
Slide 18 - Quiz
Slide 19 - Slide
Wat is de AOW?
A
een sociale
voorziening
B
een volks
verzekering
C
een werknemers verzekering
D
geen van deze 3
Slide 20 - Quiz
Slide 21 - Slide
Wie betaalt de AOW van nu?
A
de jeugd van nu
B
de actieven van nu
C
de actieven uit het verleden
D
de staat
Slide 22 - Quiz
Slide 23 - Slide
Wie betaalt het bedrijfspensioen van nu?
A
de jeugd van nu
B
de actieven van nu
C
de actieven uit het verleden
D
de staat
Slide 24 - Quiz
Slide 25 - Slide
Het pensioen van Coen stijgt met 5% terwijl de prijzen met 2% stijgen. Welke conclusie is juist?
A
Het reële pensioen stijgt met 3%.
B
Het pensioen stijgt nominaal met 3%.
C
Het pensioen stijgt nominaal met 2%.
D
Het reële pensioen stijgt met 5%.
Slide 26 - Quiz
Maakwerk deze week
wat: opdracht 7.1 t/m 7.8 in je schrift
hoe: fluisterend overleg met buurman / buurvrouw mag