iweh esttenten

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Wilkommen zur Deutschstunde

Die Planung und die Lernziele 

1. Schritt 9

2. Personen en werkwoorden

3. lees en luistertoets

• Je kent de tegenwoordige tijd van zwakke werkwoorden.
• Je kent de persoonlijke voornaamwoorden.

het persoonlijk voornaamwoord

Welke functie heeft het persoonlijk voornaamwoord?

a. Je hebt het nodig om een werkwoord (ww) te kunnen vervoegen,

bijvoorbeeld: ich wohne hier, er spielt Flöte

b. Het vervangt een zelfstandig naamwoord incl. lidwoord,

bijvoorbeeld: Der Bäcker backt leckere Brötchen.

Er backt leckere Brötchen.

Zwakke werkwoorden

Zwakke werkwoorden

...zijn regelmatig

...worden volgens een vast schema vervoegd

Er bestaat ook een handig ezelsbruggetje voor. 

Wat is een zwak werkwoord?

• Wanneer je het werkwoord in de verleden tijd zet is er geen klinkerverandering

• Nederlandse zwakke werkwoorden zijn vrijwel altijd ook in het Duits zwak
  

Hoe krijg je de stam?

In het Duits krijg je de stam door

van het hele werkwoord

de -en of -n (als er geen 'e' voor staat)
weg te laten

Voorbeelden:
machen > mach;  spielen > spiel;  radeln > radel

Voorbeeld: machen (doen, maken)

(ik)

(jij)

(hij/zij/het)      (wij)

(jullie) 

(zij/u)   

ich

du

er/sie/es

wir

ihr

sie/Sie

mach e              

mach st 

mach t 

mach en

mach t

mach en

Ezelsbruggetje

Achter de stam van het werkwoord komen de uitgangen:

(FE)    E - ST - T - EN - T - EN

 

Idewis esttenten?

i - e

d - st

e - t

w - en

i - t

s - en

Sleep het juiste Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het Nederlandse persoonlijk voornaamwoord

ik

jij

hij

zij e.v.

wij

jullie

het

u

zij

ich

ihr

er

es

wir

du

sie e.v

Sie

sie

jullie

1. du
2. er
3. ihr
4. wir

wij

1. du
2. sie
3. ihr
4. wir

Vertaal 'hij speelt'

spielen (= spelen)

1. er spielt
2. er spielst
3. du spielst
4. du spielt

Vertaal 'jullie kopen'

kaufen (= kopen)

1. ihr kauft
2. sie kauft
3. er kauft
4. du kauft

Vertaal 'jij heet Thom'

heißen (= heten)

1. er heißt Thom
2. du heißst Thom
3. du heißt Thom
4. er heißst Thom

An die Arbeit

Aufgabe 2, Seite 84

Aufgabe 

Hausaufgaben (=huiswerk)

leren: woordjes op blz 85

maken: opdr 2, 5, 6, blz 87.

andere versie boek: opdr 2, 5, 6, blz 81

leren blz 82

Hausaufgaben