deel 2 unité 4 havo1 nog aanpassen!!!!

h1 UNITÉ 4  : le 31 janvier
avez-vous appris? 
controle 4/5/6 livre , apprendre 1 et 2 

cette semaine : 
o 4.3 Gram. I: Maken ex. 8a tm 8e (livre)
o 4.4 Écouter :ex. 9 tm 13 (online)
- Leren apprendre 3,4


Grammaire Extra

timer
5:00
1 / 23
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

Items in this lesson

h1 UNITÉ 4  : le 31 janvier
avez-vous appris? 
controle 4/5/6 livre , apprendre 1 et 2 

cette semaine : 
o 4.3 Gram. I: Maken ex. 8a tm 8e (livre)
o 4.4 Écouter :ex. 9 tm 13 (online)
- Leren apprendre 3,4


Grammaire Extra

timer
5:00

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

havo 1 unité 4 : le 31- janvier
controle 4/5
ex.4 : A = 7 / B = 5 / C = 1 / D = 6 / E = 2 /F = 8 / G = 3 /H = 4
B  1 een bushalte / 2 de auto’s / 3 stadscentrum/ 4 een supermarkt / 5 op de hoek / 6 winkels / 7 het strand /8 verkeer

Exercice 5 – Compréhension globale
1 a grote stad
 b vuurtoren
2 Julie Bordeaux, grande ville, centre-ville, beaucoup de circulation, station de métro
 Timéo Bretagne, 25 mètres de haut, la plage





Slide 2 - Slide

This item has no instructions

h1 UNITÉ 4  : le 31 janvier
contrôle 6 
Exercice 6 – 1 wonen
2 a vrai / b vrai / c faux
3 A, à pied
4 1 en face de = tegenover
 2 au coin de = op de hoek van
5 B  / 6 A, B
Nous avons un appartement au deuxième étage.  /  Il faut monter un escalier de 100 marches !
7 1 Ze gaan surfen.
 2 Ze gaan interessante dingen zoeken op het strand.
8 a Julie woont in een grote stad, Timéo aan de kust; Julie gaat lopend naar school, Timéo gaat met de bus; Julie woont dicht bij haar school, Timéo woont ver weg van zijn school.
 b Ze wonen allebei in een appartement; ze wonen allebei niet op de begane grond.
9 a Je vais au collège à pied (Julie).    /  Nous allons au collège en bus (Timéo).
 b je vais  / nous allons
 10 De folder past het best bij Julie, want het gaat over winkelen in een grote stad en Julie houdt van de drukte van grote steden.
 11 Nee, want er staat dat de winkels van maandag t/m zaterdag tot acht uur ’s avonds open zijn.
12 Open, geopend.


Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Aller
Gaan 
Je 
Ik ga
Tu 
Jij gaat
Il / elle  
Hij / zij ga
on 
wij gaan
nous 
wij gaan
vous 
jullie gaan / u gaat
Ils / Elles 
zij gaan
Verbe "Aller" 
vas
va
vont
allons
vais
allont
allez
va

Slide 4 - Drag question

This item has no instructions

h1 UNITÉ 4  : le 31 janvier
8a tm 8e
8A : Je VAIS au collège à pied : 
        Nous ALLONS au collège en bus.

8a :2/ 3 en classe

AIDE 8e : schrijf in je aantekeningenschrift nog een keer AVOIR, ETRE en CHERCHER op

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Grammaire 'La négation' - p.130-132

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

français
néerlandais
ne .... pas
ne .... plus
ne .... jamais
ne .... rien
ne .... personne
La négation - Apprendre 6 - p.130-131
niet ... meer
niets
niemand
niet / geen
nooit

Slide 7 - Drag question

This item has no instructions

Mettez les mots dans le bon ordre.
Grammaire 'La négation' - p.130-132
ai
plus
je/j'
la
ne/n'
chaise

Slide 8 - Drag question

This item has no instructions

"Ik kan ontkennend reageren op een vraag."
  1. Travaillez à deux: exercice 16D-A , p.131
      
    "Tu danses dans un groupe?

     
    > Non, .............................................................niet 

Fini? Door met 16D-B, p.132
timer
4:00
Grammaire 'La négation' - p.130-132

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Vocabulaire!
Tu vas dessiner une pièce:
  1. Woonkamer
  2. Keuken / eetkamer
  3. Slaapkamer
  4. Badkamer

Exigences
  • Duidelijke tekening + naam klein erop.
  • Titel: in het Frans de naam van de kamer.
  • Minimaal 5 "items" in de kamer + de benaming in het Frans. (gebruik boek! - Unité 4)
  • Beschrijf de kamer, bijvoorbeeld: "links van het raam staat een bed" etc.
     
  • Aan het einde inleveren bij docent.
timer
10:00
Interglot: Bank

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Vocabulaire!
Nu:
  • Geef een denkbeeldige rondleiding door "jullie" huis. 
  • Start bij de voordeur.
  • Gebruik woorden als: links, rechts, rechtdoor.
  • Vertel waar bepaalde items staan.

Exemple
* Voilà la porte
* On va à gauche. À gauche il y a la salle de séjour.
* Dans la salle de séjour il y a un canapé.
* À droite du canapé il y a une table etc.
timer
10:00

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Slide 12 - Video

This item has no instructions

Écouter (p.126-129)
"Je kunt begrijpen wat voor woord / naam iemand spelt."
Exercice 11 - Prononciation - p.127
timer
10:00

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Vocabulaire! | Unité 4
www.quizlet.live

Questions sur les devoirs? 
Fin du cours - les objectifs
  • Ik kan begrijpen dat iemand ergens naartoe gaat.
  • Ik kan ontkennend reageren op een vraag.
  • Ik kan een kamer beschrijven.

Les devoirs
Apprendre 4
 & exercices 8E + 10 + 16D 
  • Zet hw in je planner.
     
  • Stoelen aanschuiven.

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Slide 16 - Video

This item has no instructions

Le programme
  • Prononciation: alphabet | 10'
  • Écouter: ex. 12 / 13 | 20'
  • Vocabulaire: "Ma maison"/ Voorzetsels | 10' 
Chanson: "aller"
Chanson finie?
> livres + cahiers + ordinateur sur la table.
> Connecté sur www.lessonup.app

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Prononciation - alphabet
"Je kunt begrijpen wat voor woord / naam iemand spelt."
Je vais épeler 3 mots;
1.
 
2.
 
3. 
timer
10:00

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Écouter (p.126-129)
"Je kunt een gesprek begrijpen waarin iemand naar de weg vraagt en uitleg krijgt."
"Je kunt een gesprek begrijpen waarin iemand iets over zijn huis en kamer vertelt."
Exercice 12, p. 127
Globaal luisteren
Exercice 13, p.128
Gedetailleerd luisteren

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Slide 20 - Video

This item has no instructions

Welk voorzetsel past het best bij het plaatje?
Les prépositions - de voorzetsels
devant
sur
à côté de
dans
sous

Slide 21 - Drag question

This item has no instructions

Dessine la pièce
Lis la description et dessine la pièce
  • C'est la salle de séjour.
  • Notre salle de séjour est très grand.
  • À gauche il y a la porte vers la cuisine et à droite il y a la porte vers le jardin.
  • Tout droit il y a trois grandes fenêtres.
  • Au milieu il y a un canapé pour trois personnes.
  • Devant le canapé il y a une table qui n'est pas haut. Et en face du canapé il y a la télé
  • À côté du canapé il y a une petite table.
  • Sous la fenêtre il y a aussi un grand fauteil.
  • Voilà, ça c'est notre salle de séjour.
timer
5:00

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Fin du cours - les objectifs
  • Je kunt begrijpen wat voor woord iemand spelt in het Frans.
  • Je kunt een gesprek begrijpen waarin iemand naar de weg vraagt en uitleg krijgt.
  • Je kunt een gesprek begrijpen waarin iemand iets over zijn huis en kamer vertelt.
  • Je begrijpt de beschrijving hoe een kamer eruit ziet.

Luitertoets dans la salle B214!!
  • Zet hw in je planner.
     
  • Stoelen aanschuiven.

Slide 23 - Slide

This item has no instructions