Grammar unit 3 en 4

Welcome to the English class...
leerdoelen check periode 3.

1 / 26
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welcome to the English class...
leerdoelen check periode 3.

Slide 1 - Slide

 A: CAN & BE ABLE TO

Slide 2 - Slide

Ik weet wanneer ik "can of be able to" moet gebruiken.
A
ja
B
beetje
C
nee

Slide 3 - Quiz

B: TO BE GOING TO & WILL (Future)

Slide 4 - Slide

Ik weet de verschil tussen "to be going to en will"
A
ja
B
beetje
C
nee

Slide 5 - Quiz

Ik kan de vorm van to be going to en will op de juiste manier toepassen.
A
ja
B
beetje
C
nee

Slide 6 - Quiz

C: WHO & WHICH

Slide 7 - Slide

Ik ken de verschil tussen who & which
A
ja
B
beetje
C
nee

Slide 8 - Quiz

D: IRREGULAR VERBS

Slide 9 - Slide

Ik ken de onregelmatige werkwoorden uit mijn hoofd. (de 2e - past simple & 3e rij present perfect)
A
Ja
B
Beetje
C
Nee

Slide 10 - Quiz

E: COMPARISONS 
I can differentiate the comparative with superlative.
  • i know when to add er/ est
  • i know when to add more and most

Slide 11 - Slide

ik kan twee zaken en personen vergelijken
A
Ja
B
Beetje
C
Nee

Slide 12 - Quiz

Ik kan de overtreffende trap toepassen.
A
Ja
B
Beetje
C
Nee

Slide 13 - Quiz

Ik weet wanneer ik bij de vergelijkende trap ER/EST of MORE/MOST moet gebruiken.
A
Ja
B
Beetje
C
Nee

Slide 14 - Quiz

F: PASSIVE

Slide 15 - Slide

Ik weet het verschil tussen actieve en passieve zin.
A
Ja
B
Beetje
C
Nee

Slide 16 - Quiz

Ik kan een actieve zin passief maken.
A
Ja
B
Beetje
C
Nee

Slide 17 - Quiz

G: PAST SIMPLE VS PAST CONTINUOUS

Slide 18 - Slide

Ik kan de past simple maken in bevestigende, vragende en ontkennende zin.
A
Ja
B
Beetje
C
Nee

Slide 19 - Quiz

Ik ken de onregelmatige werkwoorden, en weet dat ik de tweede kolom moet gebruiken.
A
Ja
B
Beetje
C
Nee

Slide 20 - Quiz

Ik weet wanneer ik moet een past simple of past continuous moet kiezen in een zin.
A
Ja
B
Beetje
C
Nee

Slide 21 - Quiz

H: ADVERBS - ADJECTIVES

Slide 22 - Slide

Ik weet het verschil tussen adverbs (bijwoorden) en adjective (bijvoegelijke nw)
A
Ja
B
Beetje
C
Nee

Slide 23 - Quiz

Ik ken de uitzonderingen bij het vormen van de adverbs (bijwoorden)
A
Ja
B
Beetje
C
Nee

Slide 24 - Quiz

Ik weet op welke plaats de adverbs (bijwoord) in de zin komt.
A
Ja
B
Beetje
C
Nee

Slide 25 - Quiz

Slide 26 - Slide