This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.
Lesson duration is: 120 min
Items in this lesson
Burgers en stoommachines
paragraaf 3.4 Politieke stromingen
Slide 1 - Slide
Wat gaan we doen?
Bespreken paragraaf 3.2
Leerdoel paragraaf 3.4
Liberalen.
Confessionelen.
Schoolstrijd
Socialisten.
Feminisme.
Stemrecht
Opdracht.
Huiswerk
Slide 2 - Slide
Nakijken paragraaf 3.2
alle opdrachten.
timer
7:00
Slide 3 - Slide
Leerdoel
Aan het eind van deze paragraaf kunnen jullie de verschillende politieke stromingen en hun kenmerken benoemen.
Slide 4 - Slide
"De koning heeft alle macht" Welk begrip hoort hierbij?
A
abolutionisme
B
nationalisme
C
feminisme
D
absolutisme
Slide 5 - Quiz
Wie hebben er kiesrecht in 1848?
A
Mannen mogen stemmen
B
Rijke mannen en vrouwen mogen stemmen
C
Als een man genoeg belasting betaald mag hij stemmen
D
Niemand mag stemmen
Slide 6 - Quiz
Hoe heet het als er maar een beperkte groep mag stemmen?
Slide 7 - Open question
Onschendbaarheid betekent:
A
Ministers kunnen niet vervolgd worden
B
Koning is niet verantwoordelijk voor politiek
C
Koning mag niets zeggen
D
Ministers zijn verantwoordelijk voor de koning
Slide 8 - Quiz
Land met volksvertegenwoordiging is:
A
Parlementaire democratie
B
Constitutionele monarchie
Slide 9 - Quiz
Wie heeft de wetgevende macht?
A
Parlement
B
Regering
C
Rechters
Slide 10 - Quiz
Wat gebeurde er in 1815?
A
Congres van Wenen
B
Het Koninkrijk der Nederlanden ontstond
C
Napoleon werd verslagen
D
De Franse Revolutie begint
Slide 11 - Quiz
Wat is een constitutionele monarchie?
A
Koninkrijk met een grondwet
B
Koninkrijk zonder grondwet
C
Land met een grondwet maar geen koning
D
Koninkrijk met een absolute koning
Slide 12 - Quiz
Wat is het eerste wat er bij je opkomt als je denkt aan het woord 'politiek'?
Slide 13 - Mind map
Welke drie politieke stromingen waren er in de 19e eeuw?
Slide 14 - Mind map
Politieke stromingen
Liberalen
Confessionelen (Protestanten & Katholieken)
Socialisten (Sociaal Democraten & Communisten).
Slide 15 - Slide
Liberalen
Rijke burgers, eerste politici
Thorbecke (blz. 53)
Politieke partij: Liberale Unie.
Overheid moet zich zo min mogelijk met het land bemoeien, alleen zorgen voor veiligheid. Zeker niet met de economie.
Nachtwakerstaat.
Slide 16 - Slide
De patroon: Ik lees daar in de krant dat jullie zoveel jute-vezels in de longen krijgt. Dat moet uit zijn. Denk jullie dat de jute mij op den rug groeit?
Oefening:
Wie van deze mensen is liberaal? Waar kun je dat aan zien?
Noem ten minste 1 beeldkenmerk!
Slide 17 - Slide
Welke politieke partij heeft de meeste idealen van de liberalen overgenomen?
A
SGP
B
CDA
C
VVD
D
SP
Slide 18 - Quiz
Confessionelen
Twee stromingen: Katholieken en protestanten.
Beleid moet zijn volgens christelijke leer.
Beiden willen dat overheid ook bijzondere scholen (christelijke scholen) betaald.
Beiden zijn tegen socialisten en revolutie.
Slide 19 - Slide
Confessionelen
ARP (Protestants)
Kuyper
Rooms -Katholieken Schaepman
Slide 20 - Slide
Protestanten
Eerste politieke partij van Nederland: ARP (1879).
Abraham Kuyper,
Stemmers: "Kleine Luyden": arbeiders die hard werkten: winkeliers, schoolmeesters, boeren.
Kuyper wil dat zijn achterban mag stemmen.
Slide 21 - Slide
Katholieken
RKSP & KVP
Herman Schaepman
Achtergestelde groep (alleen veel katholieken in het Zuiden). Willen zelfde rechten als protestanten.
Slide 22 - Slide
De schoolstrijd
Het openbare onderwijs werd betaald door de overheid en was neutraal.
Protestanten en katholieken richtten hun eigen scholen op. Dit is het bijzonder onderwijs.
De confessionelen streden voor gelijke rechten (emacipatie):
De overheid moest ook bijzondere scholen financieren (schoolstrijd).
Bij het maken van wetten moet meer rekening gehouden worden met geloof.