Vraag 1: Welke drie fasen kan water hebben?
A. Vloeibaar, gasvormig, vast
B. Vloeibaar, plasma, gasvormig
C. Vloeibaar, olie, ijs
D. Gasvormig, vloeibaar, zuurstof
Vraag 2: Hoe bewegen de watermoleculen in ijs (vaste fase)?
A. Ze trillen op hun plek, maar blijven dicht bij elkaar
B. Ze bewegen snel door elkaar heen
C. Ze zweven los in de lucht
D. Ze botsen continu en verspreiden zich