This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slide.
Items in this lesson
Wat is het symbool van druk?
A
D
B
P
C
p
D
d
Slide 1 - Quiz
Wat is geen eenheid van druk?
A
Pa
B
N/m²
C
bar
D
N . m²
Slide 2 - Quiz
Wat is de juiste formule om druk te berekenen?
A
p = A/F
B
p = F/A
C
p = F . A
D
A = F/p
Slide 3 - Quiz
Wat is de juiste afgeleide formule om de oppervlakte te berekenen?
A
A = F/p
B
A = F . p
C
A = p . F
D
A = p/F
Slide 4 - Quiz
Wat is de juiste afgeleide formule om de kracht te berekenen?
A
F = p/A
B
F = A/p
C
p = F/A
D
F = p . A
Slide 5 - Quiz
Met wat moet je de massa vermenigvuldigen om de kracht te berekenen?
A
9,81
B
9,81 kg/N
C
9,81 N/kg
D
9,18
Slide 6 - Quiz
Vraagstukken
Neem een cursusblad en maak de volgende vraagstukken.
Werk met gegeven - gevraagd - oplossing - antwoordzin.
Slide 7 - Slide
Een druk van 3000 Pa ontstaat uit een kracht van 500 N. Bereken het oppervlak (in m²) dat dit gewicht steunt.
Slide 8 - Open question
Een kracht werkt op een oppervlak van 800 cm². De maximale druk mag 5000 Pa zijn. Welk gewicht (in N) mag er steunen op het oppervlak?
Slide 9 - Open question
Een zware kast, met vier poten, oefent een gewicht uit van 3000N en doet de vloertegels barsten. Hoe groot wordt de druk als we onder de poten eerst blokjes van 10 cm² schuiven?
Slide 10 - Open question
Bereken de druk die een persoon van 60 kg op de sneeuw uitoefent als hij op zijn schoenen loopt. De oppervlakte bedraagt 200 cm² per voet.
Slide 11 - Open question
Bereken de druk die een persoon van 60 kg op de sneeuw uitoefent als hij ski's gebruikt van 180 cm lang en 12 cm breed.