Blok 3 Grammatica/spelling
1 / 19
Lesson duration is: 50 minItems in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
De buschauffeur ... (vervoeren t.t.) de passagiers naar de volgende bestemming.
A
vervoer
B
vervoert
C
vervoerd
Slide 10 - Quiz
Het ... (verbazen t.t.) mij dat je dat doet!
A
verbaazt
B
verbaasd
C
verbaast
Slide 11 - Quiz
Wie wat ... (bewaren t.t.), heeft wat.
A
bewaart
B
bewaard
C
bewaar
Slide 12 - Quiz
Vorig jaar ... (zijn t.t.) in Australië door de aanhoudende hitte een groot stuk bos ... (afbranden).
A
is, afgebrand
B
is, afgebrandt
C
zijn, afgebrand
D
zijn, afgebrandt
Slide 13 - Quiz
Vandaag ... (zijn t.t.) mijn vader van zijn nieuwe auto ... (beroven).
A
zijn, beroofd
B
is, berooft
C
zijn, berooft
D
is, beroofd
Slide 14 - Quiz
De planten zijn verpot.
De ... (verpotten) planten.
De ... (verpotten) planten.
A
verpote
B
verpoote
C
verpotte
D
verpootte
Slide 15 - Quiz
De afspraak is verzet.
De ... afspraak.
De ... afspraak.
A
verzette
B
verzeete
C
verzete
D
verzeette
Slide 16 - Quiz
De katten zijn verjaagd.
De ... katten.
De ... katten.
A
verjaagden
B
verjaagde
C
verjagde
Slide 17 - Quiz
Al het spaargeld is besteed.
Het ... spaargeld.
Het ... spaargeld.
A
besteede
B
besteedde
C
bestede
