This lesson contains 18 slides, with text slides.
Beoordeling
1. Inhoudskenmerken -> alle punten van de opdracht moeten in de presentatie verwerkt zijn
2. Woordenschat
3. Grammatica
4. Coherentie - voegwoorden zoals but, because, and
5. Vloeiend
6. Uitspraak
Opdracht: beschrijving van het bedrijf waar je werkt
1. Stel jezelf voor
2. Introduceer het onderwerp (waar ga je het over hebben en waarom)
3. Beschrijving van je bedrijf (minimaal 4 punten)
4. Jouw activiteiten/werkzaamheden binnen het bedrijf (minimaal 4)
5. Verwerking van 2 vragen: Noem een verbetervoorstel voor je winkel
6. Afsluiting van je presentatie/zijn er nog vragen
Wanneer? Dinsdag 21 mei
Wat? Nederlands gesprekken en Engels gesprekken
Hoe? In tweetallen
Hoeveel? 2 gesprekken
Hoelang? Circa 5 minuten per gesprek
Gesprek 1:
gesprek tussen manager en 2 werknemers. Jullie bespreken een voorstel van de directie. Werknemer A is het ermee eens, werknemer B niet.
Gesprek 2:
Je bespreekt apart van elkaar een setje foto's. Je mag zelf kiezen welke. De docent stelt er vragen over. Student stelt ook een vraag over de foto aan de gespreksleider.
Je krijgt ca. 5 minuten om je op de gespreksonderwerpen voor te bereiden.
Daarna ga je het gesprek in.
Er zal een planning komen met tijden wanneer je aan de beurt bent.
Hoe kun je je voorbereiden?
1. Wees niet bang om fouten te maken -> het hoeft niet perfect als je maar kunt duidelijk maken wat je bedoelt
2. Lees regelmatig hardop in het Engels
3. Leer handige zinnen en uitdrukkingen (kom ik op terug)
4. Kun je niet op een woord komen, omschrijf dan wat je bedoelt
5. Begrijp of versta je iets niet? Vraag om herhaling
6. Gebruik Engelse stopwoorden
7. Gebruik je voorbereiding om een paar steekwoorden op te schrijven
Je begrijpt/verstaat het niet goed:
- I didn't hear what you just said
- Could you repeat that please?
- I'm sorry, I don't understand what you mean
- Can you explain what that means?
- Could you speak more slowly, please?
Je kunt even niet op een woord komen:
- I'm not sure what it's called, but it looks like ...
- Let me describe it to you
- It's round/square/narrow/wide....etc.
- It's shaped like ....
- You can use it to ....
- It's made of .....
Stopwoorden (om wat tijd te rekken):
- Hmmmm...
- Well, .....
- Actually, ...
- It's hard to say ....
- I don't know really
- Now, let me think .....
Kiezen uit afbeeldingen:
- I prefer .....
- I really (don't) like/hate/love/enjoy/fancy .....
- That one is bigger/better/older/faster/more interesting than .....
- That one is the biggest/best/fastest/ most interesting ....
1. vergrotende en overtreffende trap (groter, kleiner, de grootste etc.) -> volgende 2 slides
2. Spreekvaardigheid A2 of B1 (diverse opdrachten)
Wat kun je nu de resterende tijd doen? (slide 2)