This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Met welk nummer wordt het proces van reserves aanvullen aangegeven?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 2 - Quiz
Met welk nummer wordt het proces van uitscheiden aangegeven?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 3 - Quiz
Met welk nummer wordt het proces van voedsel opnemen aangegeven?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 4 - Quiz
Welk orgaan is geen uitscheidingsorgaan
A
Longen
B
Nieren
C
Maag
D
Huid
Slide 5 - Quiz
Hieronder zie je organen uit het menselijk lichaam en de bijbehorende functies. Verbindt het juiste orgaan met de functie
afgifte van warmte
afgifte van urine
opslag van vet
opslaan van glycogeen
uitscheiden van ureum
huid
lever
nieren
pijpbeenderen
urineblaas
Slide 6 - Drag question
7.2 De lever
Slide 7 - Slide
Wat doet gal?
A
Vet druppels vergroten
B
Vet druppels verkleinen
C
Vet verwijderen
D
Vet maken.
Slide 8 - Quiz
Functies van de lever:
De lever kan voedingsstoffen zoals eiwitten omzetten in .....
glycogeen
gal
ureum
alcohol, drugs en medicijnen
de lever kan schadelijke stoffen zoals ............... afbreken
de lever breekt overtollige eiwitten af, bij dit proces ontstaat ...........
De lever produceert ......... en dit helpt bij het afbreken van vet.
De lever kan de glucosegehalte op pijl houden door ................ om te zetten naar glucose
fibrogeen
Slide 9 - Drag question
Youri eet een bakje muesli met yoghurt en banaan. Wat gebeurt er met de hoeveelheid glycogeen in zijn lever?
A
hoeveelheid glycogeen neemt toe.
B
hoeveelheid glycogeen blijft gelijk
C
hoeveelheid glycogeen neemt af.
Slide 10 - Quiz
Waardoor neemt het glycogeen gehalte in zijn lever toe?
A
Glucagon wordt omgezet in glycogeen in de lever.
B
Insuline helpt bij het maken van glucose in het bloed.
C
Glycogeen helpt bij het maken van insuline in de lever.
D
Glucose uit het bloed wordt door insuline omgezet in glycogeen.
Slide 11 - Quiz
Bob drinkt acht glazen bier en is daardoor dronken. Van de alcohol die uit dat bier wordt opgenomen, verdwijnt 2% onveranderd uit Bobs lichaam. De rest wordt in zijn lichaam afgebroken. Dat duurt een paar uur. Waar in Bobs lichaam wordt de alcohol vooral afgebroken?
A
In zijn darmkanaal
B
In zijn lever
C
In zijn nieren
D
In zijn hersenen
Slide 12 - Quiz
7.3 De nieren
Slide 13 - Slide
Je nieren halen afvalstoffen uit het bloed. Welke?
A
oude rode bloedcellen
B
koolstofdioxide
C
giftige stoffen
D
water
Slide 14 - Quiz
Hoe krijgen de nieren zuurstofrijk bloed?
A
Door de nierader
B
Door de poortader
C
Door de nierslagader
Slide 15 - Quiz
Wat is de functie van onderdeel 6?
A
Voert urine af naar de urineblaas
B
Urine wordt hier tijdelijk opgeslagen
C
Voert urine af uit het lichaam
D
Al het bovenstaande
Slide 16 - Quiz
Wat is de functie van het nierbekken?
A
filteren van bloed
B
filteren van urine
C
verzamelen van urine
Slide 17 - Quiz
Hiernaast zie je de nieren met de urinewegen en de aan- en afvoerende bloedvaten. De pijlen geven de stroomrichting van het bloed aan. Het ureumgehalte wordt gemeten. Op welke plaats zal het ureumgehalte het hoogst zijn?
A
Op plaats 1
B
Op plaats 2
C
Op plaats 3
D
Op plaats 4
Slide 18 - Quiz
Vervoert de urine vanuit de nieren naar de (urine)blaas.
Slaat de urine tijdelijk op
Via deze buis verlaat urine het lichaam
Hier worden afvalstoffen uit het bloed gehaald.
Niermerg en nierschors
Urineleider
Urineblaas
Urinebuis
Slide 19 - Drag question
7.4 De huid en het onderhuidse bindweefsel
Slide 20 - Slide
is je huid een orgaan?
A
ja
B
nee
Slide 21 - Quiz
De opperhuid bestaat uit:
A
Kiemlaag en onderhuids bindweefsel
B
Hoornlaag en onderhuids bindweefsel
C
Hoornlaag en kiemlaag
D
Hoornlaag, kiemlaag en lederlaag
Slide 22 - Quiz
In welk deel van het lichaam slaat een mens reservestof vooral op?
A
kiemlaag
B
lederhuid
C
in het onderhuidse bindweefsel
D
opperhuid
Slide 23 - Quiz
Van welke huidlaag is het voedsel van de huisstofmijt afkomstig?
A
lederhuid
B
kiemlaag
C
hoornlaag
Slide 24 - Quiz
Je ziet iemands huid op twee momenten. Piet doet de volgende uitspraak: De bloedvaten in de huid zijn het wijdst op de tekening rechts. Klopt Piet zijn uitspraak?
A
Ja
B
Nee
Slide 25 - Quiz
Hieronder staan 3 beweringen over de huid Je ziet iemands huid op 2 momenten
Plaats de beweringen bij het juiste moment
De bloedvaten in de huid zijn het wijdst
de warmteproductie door het lichaam is het grootst
de zweetproductie is het grootst
Slide 26 - Drag question
7.5 Afweer
Slide 27 - Slide
Rauw vlees, vooral van kippen en varkens, kan besmet zijn met ziekteverwekkende bacteriën zoals Salmonella en Campylobacter. In het verteringskanaal kunnen deze bacteriën diarree veroorzaken. Gelukkig worden de meeste van deze bacteriën voor die tijd gedood.
Hoe worden deze bacteriën gedood?
A
Ze kunnen niet door de hoornlaag heendringen
B
Ze kunnen niet tegen maagsap
C
Ze worden door witte bloedcellen vernietigd
Slide 28 - Quiz
Je hebt griep gehad en bent genezen. Hoe heet dit?
A
Kunstmatige immuniteit
B
Natuurlijke immuniteit
Slide 29 - Quiz
Je bent gebeten door een slang. Je krijgt antigif. Hoe noemen we dit?
A
Kunstmatige passieve immuniteit
B
Kunstmatige actieve immuniteit.
C
Natuurlijke passieve immuniteit
D
Natuurlijke actieve immuniteit
Slide 30 - Quiz
Wat krijg je bij een inenting toegediend?
A
witte bloed cellen
B
stoffen die de ziekte bestrijden
C
een verzwakt of dode ziekteverwekker
D
extra vitamines
Slide 31 - Quiz
Tekst
Sleep de woorden naar de juiste vorm van immuniteit/immunisatie
Tekst
Tekst
Tekst
Tekst
Tekst
Na doormaken mazelen
Aanmaak antistoffen
Tekst
Vaccinatie met antistoffen
Vaccinatie met verzwakte of dode ziekteverwekker
Koorts
Slide 32 - Drag question
Gele koorts is een ziekte die wordt veroorzaakt door een virus. Dat virus wordt van besmette personen overgedragen door muggensoorten die voorkomen in Afrika en Zuid-Amerika.Ongeveer een week na infectie met het virus gaat het lichaam antistoffen tegen het virus maken. Een patiënt is na genezing levenslang immuun.Kaj werd in Afrika besmet. Lijn R in de grafiek van afbeelding 6 toont de vorming van antistoffen in zijn bloed. Een jaar later wordt Kaj weer besmet. Welke lijn toont de vorming van antistoffen na deze 2e infectie?
A
Lijn P
B
Lijn Q
C
Lijn S
Slide 33 - Quiz
7.6 Transplantaties en bloedtransfusies
Slide 34 - Slide
Noa heeft bloedgroep AB en ze is resusnegatief. Hoeveel van de verschillende typen bloedfactoren(antigenen) uit het AB0 systeem bevinden zich op haar rode bloedcellen?
A
0
B
1
C
2
D
3
Slide 35 - Quiz
Noor is voor de tweede keer zwanger van dezelfde man met bloedgroep 0, die rhesus positief is. Hun tweede kind, met bloedgroep A heeft de verschijnselen van een rhesus kind. Welke van de antistoffen Anti-A, Anti-B en anti-rhesus bevat het bloed van het kind?
A
Anti rhesus
B
Anti rhesus en Anti B
C
Anti A
D
Anti B
Slide 36 - Quiz
Een arts had iets kunnen doen waardoor Noor haar kind (zie vorige vraag) niet de verschijnselen van een resuskind zou hebben gekregen. Wat had de arts dan moeten doen en op welk moment?
Slide 37 - Open question
Lieve haar bloedgroep wordt bepaald. Twee druppels bloed worden op een glaasje gebracht. Aan elke druppel bloed wordt testvloeistof toegevoegd (zie afbeelding). Er wordt gekeken of er samenklontering optreedt in de bloeddruppels. Welke bloedgroep heeft Lieve?
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep AB
C
Bloedgroep B
D
Bloedgroep 0
Slide 38 - Quiz
Van wie kan iemand met bloedgroep AB bloed krijgen?
A
Van iemand met bloedgroep AB
B
Van iemand met bloedgroep A
C
Van iemand met bloedgroep 0
D
Van iedereen, elke bloedgroep kan.
Slide 39 - Quiz
Van wie kan iemand met bloedgroep 0 bloed krijgen?