To be or.. to go

zijn / gaan - ind/imper/ptc/inf

εἰμί
A
zijn - ind
B
gaan - ind
C
zijn - inf
D
gaan - inf
1 / 10
next
Slide 1: Quiz
GrieksMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

zijn / gaan - ind/imper/ptc/inf

εἰμί
A
zijn - ind
B
gaan - ind
C
zijn - inf
D
gaan - inf

Slide 1 - Quiz

vertaal

ἄπεισι
A
hij is afwezig
B
hij gaat weg
C
ze zijn afwezig
D
ze gaan weg

Slide 2 - Quiz

zijn / gaan - ind/imper/ptc/inf

ἴθι
A
zijn - ptc
B
gaan - ptc
C
zijn - imper
D
gaan - imper

Slide 3 - Quiz

zijn / gaan - ind/imper/ptc/inf

ἴσθι
A
zijn - ptc
B
gaan - ptc
C
zijn - imper
D
gaan - imper

Slide 4 - Quiz

zijn / gaan - ind/imper/ptc/inf

ἐστέ
A
zijn - ind
B
gaan - ind
C
zijn - imper
D
gaan - imper

Slide 5 - Quiz

zijn / gaan - ind ev/mv

ἴασι(ν)
A
zijn - ind ev
B
gaan - ind ev
C
zijn - ind mv
D
gaan - ind mv

Slide 6 - Quiz

zijn / gaan - ind/imper/ptc/inf

ἦτε
A
zijn - ind
B
gaan - ind
C
zijn - imper
D
gaan - imper

Slide 7 - Quiz

zijn / gaan - ind/imper/ptc/inf

ἰοῦσα
A
zijn - ind
B
gaan - ind
C
zijn - ptc
D
gaan - ptc

Slide 8 - Quiz

zijn / gaan - ind/imper/ptc/inf

εἶ
A
zijn - ind
B
gaan - ind
C
zijn - imper
D
gaan - imper

Slide 9 - Quiz

opt van zijn / gaan

εἶην
A
εἶμι - gaan
B
εἰμί - zijn
C
εἶμι - zijn
D
εἰμί - gaan

Slide 10 - Quiz